ECLI:NL:RBDHA:2025:10908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
NL24.52271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsdocument EU/EER

In deze zaak heeft eiser op 31 december 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER, ingediend op 30 mei 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden heeft beslist, en dat er geen rechtsgeldige verlenging van deze termijn heeft plaatsgevonden. Eiser heeft de minister op 5 december 2024 in gebreke gesteld, waarna hij op 31 december 2024 beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister in gebreke is gebleven.

De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50, en moet de minister het griffierecht van € 187 vergoeden. De uitspraak is gedaan op 23 juni 2026 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52271

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 31 december 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER van 30 mei 2024 als verzorgende ouder van Nederlandse kinderen.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb [1] maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 30 mei 2024. Verweerder moest uiterlijk binnen zes maanden beslissen. [2] Verweerder heeft eiser in de ontvangstbevestiging bericht dat de beslistermijn op 29 november 2024 verloopt. Verweerder heeft de beslistermijn niet verlengd. Weliswaar heeft verweerder in de ontvangstbevestiging vermeld dat hij verwacht dat hij ongeveer 13 weken langer nodig heeft om te beslissen op de aanvraag, maar de rechtbank merkt dat niet aan als een rechtsgeldige verlenging van de beslistermijn als bedoeld in artikel 4:14 van de Awb. De rechtbank heeft verweerder meerdere keren gevraagd om toe te lichten of hij daarmee de beslistermijn heeft verlengd, maar daarop heeft verweerder niet gereageerd [3] . De beslistermijn is dus verstreken zonder dat er een besluit op de aanvraag is genomen.
3. Eiser heeft verweerder met zijn brief van 5 december 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 31 december 2024 heeft hij beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. Verweerder heeft niet op het beroepschrift gereageerd. Er zijn dus geen bijzondere omstandigheden bekend op grond waarvan een langere termijn dan twee weken moet worden opgelegd. De rechtbank geeft verweerder daarom een termijn van twee weken om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.
6. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
7. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- (vijftienduizend euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent);
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- (honderdzevenentachtig euro) aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 23 juni 2026 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 8.13, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Uit artikel 8:31 van de Awb volgt dat de bestuursrechter daaruit gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen.