In deze zaak heeft eiser op 31 december 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER, ingediend op 30 mei 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden heeft beslist, en dat er geen rechtsgeldige verlenging van deze termijn heeft plaatsgevonden. Eiser heeft de minister op 5 december 2024 in gebreke gesteld, waarna hij op 31 december 2024 beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister in gebreke is gebleven.
De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50, en moet de minister het griffierecht van € 187 vergoeden. De uitspraak is gedaan op 23 juni 2026 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.