ECLI:NL:RBDHA:2025:1091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
SGR 24/8622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking beroep tegen niet tijdig beslissen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2025, in de zaak SGR 24/8622, beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoekster had op 18 maart 2024 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 5 maart 2024 en verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Na het indienen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, heeft verzoekster op 8 januari 2025 het beroep ingetrokken, waarna verweerder alsnog een beslissing heeft genomen op het bezwaar. Verzoekster verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten, waarop verweerder zich niet verzette tegen een veroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen, omdat verweerder geheel tegemoet was gekomen aan verzoekster door alsnog een beslissing te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, die is berekend op basis van de waarde van de proceshandelingen. De totale vergoeding bedraagt € 453,50, en verweerder is verplicht om dit bedrag aan verzoekster te betalen. Daarnaast moet verweerder ook het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J. van Vliet),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
1.1.
Verzoekster heeft op 18 maart 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 maart 2024. Op 25 september 2024 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
1.2.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd op de zitting van 14 februari 2025. Deze zitting gaat niet door omdat verzoekster op 8 januari 2025 het beroep heeft ingetrokken. Verweerder heeft alsnog een beslissing genomen op het bezwaar. Verzoekster heeft verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
1.5.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
1.6.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is verweerder aan verzoekster tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen. Omdat verweerder alsnog een beslissing heeft genomen op het bezwaar, stelt de rechtbank vast dat verweerder geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Welk bedrag aan proceskosten moet verweerder aan verzoekster vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoekster krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Bpb als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde een factor van 0,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 453,50.
Krijgt verzoekster een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. [3] Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.