ECLI:NL:RBDHA:2025:10914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
NL25.18485 en NL25.18486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van opvolgende asielaanvraag van Algerijnse eiser

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn opvolgende asielaanvraag. De eiser had op 6 maart 2025 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie op 11 april 2025 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 27 mei 2025. Eiser heeft niet deelgenomen aan het gehoor op 24 maart 2025, omdat hij aangaf ziek te zijn, maar heeft dit niet onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe elementen zijn aangevoerd die de aanvraag ontvankelijk zouden maken. De rechtbank stelt vast dat eiser tweemaal niet is verschenen voor het gehoor en dat hij geen redenen heeft gegeven voor zijn afwezigheid. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren en wijst het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.18485 (beroep) en NL25.18486 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: C. Wesenbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn opvolgende asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiser heeft op 6 maart 2025 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 11 april 2025 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en geboren te zijn op [geboortedatum] 1999. Op 6 maart 2025 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van zijn aanvraag. [1] Blijkens het rapport gehoor opvolgende aanvraag van 24 maart 2025 zou die dag om 9:15 uur via videoverbinding met detentiecentrum [verblijfplaats] (waar eiser verbleef) het gehoor met eiser plaatsvinden. Volgens een medewerker van het detentiecentrum heeft eiser gezegd dat hij niet wilde komen voor het interview en heeft eiser geen antwoord gegeven op de vraag wat daar de reden van was. Uit datzelfde rapport volgt dat om 10:15 uur een tweede poging is gedaan en dat een medewerker van het detentiecentrum heeft laten weten dat eiser wederom heeft geweigerd mee te komen voor de videoverbinding. Verweerder heeft eiser dan ook tegengeworpen dat hij geen nieuwe elementen naar voren heeft gebracht terwijl hij daar wel ruim de kans voor heeft gekregen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Primair voert eiser – kort samengevat – het volgende aan. Allereerst heeft eiser in de zienswijze aangegeven dat hij ten tijde van het gehoor van 24 maart 2025 ziek was, mede omdat zijn kies (kiezen) net getrokken waren. Dit heeft hij destijds aan de bewaking doorgegeven. Verweerder werpt dan ook ten onrechte tegen dat eiser heeft nagelaten te onderbouwen dat hij wegens medische ingrepen het gehoor niet bij kon wonen. Gehoren worden regelmatig verplaatst vanwege ziekte zonder dat daar een medisch bewijs aan ten grondslag ligt. Naar aanleiding van de zienswijze waarin eiser heeft gesteld dat hij ziek was, heeft verweerder, zo blijkt uit de beschikking, telefonisch contact opgenomen met de Medische Dienst van detentiecentrum [verblijfplaats] maar kon deze niet verifiëren dat eiser deze ingreep heeft ondergaan. Ter zitting heeft eiser toegelicht van mening te zijn dat de besluitvorming onzorgvuldig was omdat hij geen nieuwe kans heeft gekregen te worden gehoord. Eiser voert aan dat onduidelijk is op welke wettelijke grondslag en met welke toestemming verweerder deze medische informatie heeft opgevraagd met betrekking tot eisers gestelde medische ingreep. Indien deze ontbreekt, is dit in strijd met de AVG [2] en met de artikelen 6 en 8 van het EVRM [3] . Daarnaast is een telefonische mededeling niet verifieer- en controleerbaar. Tot slot voert eiser subsidiair aan dat de aanvraag door verweerder buiten behandeling gesteld had moeten worden op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b Vw, nu verweerder van mening is dat eiser niet is verschenen bij het gehoor op 24 maart 2025.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk kon verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank dat uit.
Is het besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en verweerder eiser niet opnieuw in de gelegenheid had hoeven te stellen te worden gehoord. Uit het verslag van het gehoor volgt dat eiser geen antwoord heeft willen geven op de vraag naar de reden waarom hij niet wilde komen naar het gehoor. [4] Pas in de zienswijze heeft eiser kenbaar gemaakt dat hij ziek was, mede omdat zijn kiezen net waren getrokken, en hij daarom niet in staat was om naar het gehoor te komen. In het kader van de integrale beoordeling acht de rechtbank het juist zorgvuldig van verweerder om bij de Medische Dienst te verifiëren of eiser op de dag van het gehoor of de dagen ervoor een medische ingreep heeft ondergaan. Verweerder heeft daartoe aanleiding mogen zien en naar het oordeel van de rechtbank is daarvoor geen bijzondere wettelijke grondslag of toestemming vereist. Of de Medische Dienst al dan niet heeft gehandeld in strijd met de AVG is naar het oordeel van de rechtbank niet een vraag die in de onderhavige procedure dient te worden beantwoord, zodat deze hier buiten beschouwing wordt gelaten. De stelling dat een telefonische mededeling niet verifieer- en controleerbaar is, wordt gepasseerd nu niet is onderbouwd waarom aan de inhoud van die mededeling zou moeten worden getwijfeld. Nu eiser pas achteraf heeft gemeld dat hij ziek was ten tijde van het geplande gehoor en niet geverifieerd kon worden dat hij inderdaad ziek was, heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij heeft nagelaten te onderbouwen dat hij wegens medische ingrepen niet kon worden gehoord. Zelfs indien het telefonisch contact tussen verweerder en de Medische Dienst van detentiecentrum [verblijfplaats] buiten beschouwing zou worden gelaten, blijft staan dat eiser twee keer heeft geweigerd om aan het gehoor deel te nemen en ook daarna, schriftelijk of op een andere wijze, heeft nagelaten zijn asielmotieven kenbaar te maken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk mogen verklaren?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren. Zoals hiervoor is overwogen, volgt uit het verslag van het gehoor dat eiser op de dag van het gehoor twee keer op verschillende tijdstippen is gevraagd om deel te nemen aan het gehoor en dat eiser dit beide keren heeft geweigerd door tegen de bewaking te zeggen dat hij niet wilde komen voor het interview zonder daar op dat moment een reden voor te geven. [5] Pas in de zienswijze heeft eiser aangevoerd dat hij ziek zou zijn geweest ten tijde van het gehoor maar hij heeft dit niet nader onderbouwd met verklaringen dan wel documentatie. Ook nadien heeft eiser zijn asielmotieven niet kenbaar gemaakt. Eiser is meerdere keren tijdens de verschillende procedures op de hoogte gesteld van het belang van de gehoren voor zijn asielaanvraag. Door niet te verschijnen bij het gehoor, en schriftelijk ook geen aanvullende documenten aan te leveren of later zijn asielmotieven kenbaar te maken, heeft verweerder dan ook mogen tegenwerpen dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van deze opvolgende aanvraag. De beroepsgrond van eiser dat verweerder de aanvraag buiten behandeling had moeten stellen [6] slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat artikel 30a en artikel 30c van de Vw zogenoemde ‘kan’ bepalingen betreffen. Verweerder heeft daarmee de wettelijke bevoegdheid om te kiezen tussen het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvraag of het buiten behandeling stellen daarvan. Ter zitting heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom zij gekozen heeft voor niet-ontvankelijkheid. Verweerder heeft daarbij gewezen op de opeenstapeling van procedures, het feit dat eiser eerder tweemaal met onbekende bestemming is vertrokken en het ontbreken van nieuwe feiten en omstandigheden. Volgens verweerder is door eiser kennelijk geen waarde gehecht aan de nieuwe aanvraag en kon deze daarom niet-ontvankelijk worden verklaard met als gevolg dat het verzoek om een voorlopige voorziening geen schorsende werking tot gevolg zou hebben.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.C. Bakx, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).s
2.Algemene verordening gegevensbescherming.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Verslag van het gehoor opvolgende aanvraag, p. 2.
5.Idem.
6.Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw.