ECLI:NL:RBDHA:2025:10927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
NL25.13009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 23 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Nigeriaanse eiser die in beroep ging tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister had dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land werd aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld en het beroep van de eiser kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de aanvraag, aangezien Nederland op 17 januari 2025 een verzoek om overname bij Frankrijk had ingediend, dat op 7 februari 2025 was aanvaard.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat Frankrijk zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn en dat hij in Frankrijk geen opvang heeft gekregen, niet overtuigend geacht. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om concrete aanwijzingen te leveren dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er sprake was van structurele tekortkomingen in het Franse asiel- en opvangsysteem.

Daarnaast heeft de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals het aanstaande vaderschap en de vrees voor zijn leven in Frankrijk, niet als voldoende geacht om de overdracht aan Frankrijk te verhinderen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk, zonder recht op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13009

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van den verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het betreden besluit van 18 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1] Op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt apart beslist. Dit verzoek staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.13010.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot de oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, dit staat in de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland op 17 januari 2025 bij Frankrijk een verzoek om overname op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op
7 februari 2025 aanvaard.
Verwijzing
5. De rechtbank oordeelt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Mocht de minister ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat Frankrijk zich, onder meer, niet houdt aan de Opvangrichtlijn. Hij heeft vanaf het begin nooit opvang gekregen. Daardoor had hij geen (post)adres en kon hij belangrijke informatie niet ontvangen. Ook voert eiser aan dat hij meerdere keren op straat moest zien te overleven en daardoor is beroofd. Eiser heeft zich in Frankrijk gewend tot organisaties, waaronder het Rode Kruis. Aan hem is verteld dat zij hem niet konden helpen en door het niet beschikken over een verblijfplaats had het vragen van hulp en het beklagen bij de autoriteiten geen enkele zin. Ook blijft eiser van mening dat hij bij overdracht aan Frankrijk niet in de gelegenheid zal worden gesteld om een opvolgende asielaanvraag in te dienen en hij opnieuw op straat zal belanden. Dit alles maakt dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, aldus eiser.
6.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in beginsel van uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn als de tekortkomingen structureel zijn en een bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid. [5]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft zijn beroepsgronden niet onderbouwd en heeft ook geen documenten overgelegd op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem.
6.3.
De rechtbank overweegt daarnaast dat de Franse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. De minister heeft daarbij terecht overwogen dat eiser kan klagen bij de Franse autoriteiten, mocht hij het niet eens zijn met de wijze waarop zijn asielverzoek beoordeeld wordt. Hetzelfde geldt ten aanzien van eventuele problemen in het kader van opvang. De enkele stelling van eiser dat klagen bij de Franse autoriteiten bij voorbaat zinloos is, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Niet is gebleken dat de daartoe bevoegde autoriteiten van Frankrijk eiser niet kunnen of willen helpen.
Artikel 17 Dublinverordening
7. Eiser betoogt dat er ook persoonlijke feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan hij niet kan worden overgedragen. Eiser is de vader van een rond begin september te verwachten kind. Het kind heeft het recht om zijn vader te leren kennen en eiser heeft het recht om omgang met zijn kind te hebben. Wanneer eiser wordt overgedragen kan hier geen uitvoering aan worden gegeven. Verder voert eiser aan dat hij vreest voor zijn leven en zich niet veilig voelt in Frankrijk wegens familieaangelegenheden. De Franse autoriteiten kunnen hem niet beschermen tegen deze dreiging.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft in het bestreden besluit voldoende uitgelegd waarom hij in de door de eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding ziet om de behandeling van de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Frankrijk eiser niet willen of kunnen helpen.
7.2.
In de (eerst in de beroepsgronden naar voren gebrachte) stelling dat eiser de vader is van een nog te verwachten kind, ziet de rechtbank ook geen reden voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat een onderbouwing van de gestelde zwangerschap en het gestelde vaderschap, ondanks daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, ontbreekt.

Conclusie en gevolgen8.Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie het arrest Jawo van het Hof van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2019:218.