Op 23 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Nigeriaanse eiser die in beroep ging tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister had dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land werd aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld en het beroep van de eiser kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de aanvraag, aangezien Nederland op 17 januari 2025 een verzoek om overname bij Frankrijk had ingediend, dat op 7 februari 2025 was aanvaard.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat Frankrijk zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn en dat hij in Frankrijk geen opvang heeft gekregen, niet overtuigend geacht. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om concrete aanwijzingen te leveren dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er sprake was van structurele tekortkomingen in het Franse asiel- en opvangsysteem.
Daarnaast heeft de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals het aanstaande vaderschap en de vrees voor zijn leven in Frankrijk, niet als voldoende geacht om de overdracht aan Frankrijk te verhinderen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk, zonder recht op vergoeding van proceskosten.