14.1.Nu is vastgesteld dat de bijzondere bijstand op juiste gronden is beëindigd, behoeft deze grond dan ook geen nadere bespreking.
15. Uit vorenstaande volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Terugvordering bijzondere bijstand
16. Ten aanzien van de terugvordering van bijzondere bijstand stelt eiser dat hij geen draagkracht heeft. De bijzondere bijstand is toegekend voor de periode van een jaar. De draagkracht had ook over die periode herberekend moeten worden voor wat betreft de terugvordering. Over 2021 zou een aantal maanden de Wajong meetellen in de berekening over 12 maanden. Over 2022 zou vanaf het bereiken van de leeftijd van 21 jaar een hogere rekennorm moeten worden toegepast. Verweerder ontkent niet dat de kosten zich voordeden en dat er ten tijde van de toekenning recht bestond op bijzondere bijstand. De kosten zijn ook voldaan uit de bijzondere bijstand. De terugvordering vanwege achteraf verkregen middelen leidt tot een schuld van eiser. Eiser vindt dat ten aanzien van dit punt een motiveringsgebrek zit in het besluit van verweerder. Eiser stelt dat hij door de herziening en de terugvordering in financiële problemen komt. Hij zat op een bijstandsnorm die ruim onder het bestaansminimum zat en met de Wajong zit hij daar nog steeds onder.
17. De te beoordelen periode loopt van 14 september 2021 tot en met 31 januari 2022.
18. De terugvordering van bijstand is ook een voor eiser belastend besluit. Daarom moet verweerder aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
19. Verweerder voert aan dat de terugvordering gebaseerd is op artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f ten eerste, van de Pw. Dit houdt in dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.
19. Aan dit artikel ligt ten grondslag dat kosten van bijstand, die niet zouden zijn gemaakt indien de betrokkene al op een eerder tijdstip over naderhand beschikbaar gekomen middelen had kunnen beschikken, kunnen worden teruggevorderd. Dat achteraf rekening wordt gehouden met die later ontvangen middelen en dat de eerder verleende bijstand wordt teruggevorderd hangt samen met het complementaire karakter van de bijstand.
19. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eiser achteraf beschikte over middelen, te weten de Wajong-uitkering. Deze is toegekend met terugwerkende kracht vanaf 14 september 2021. Over de te beoordelen periode heeft eiser (ook) bijzondere bijstand ontvangen.
19. Vast staat dat de Wajong-uitkering hoger is dan de bijstandsnorm die eiser ontving. Zoals reeds vastgesteld is het meerinkomen van eiser met de Wajong € 671,70 per maand met een draagkracht van € 605,92 per maand. De bijzondere bijstand die werd toegekend in de te beoordelen periode is € 96,66 voor de maanden september, oktober, november en december 2021 en voor de maand januari 2022 € 101,42.
19. Nu eiser meer bestedingsruimte heeft gekregen met de toekenning van de Wajong met terugwerkende kracht vanaf 14 september 2021, volgt de rechtbank eiser niet dat de terugvordering zou leiden tot (onacceptabele) financiële problemen. Eiser heeft dit ook niet onderbouwd.
19. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek schadevergoeding
25. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
25. De termijn is aangevangen op 1 april 2022, de datum waarop verweerder het bezwaarschrift van eiser tegen de primaire besluiten van 16 maart 2022 en het primaire besluit van 22 maart 2022 heeft ontvangen. De redelijke termijn eindigde derhalve op 1 april 2024. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met (naar boven afgerond) veertien maanden. De rechtbank ziet noch in de zaak zelf noch in de opstelling van eiser aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. Met de overschrijding van veertien maanden correspondeert een vergoeding voor immateriële schade van € 1.500,-. De overschrijding is geheel toe te rekenen aan de rechtbank. De rechtbank zal daarom de Staat veroordelen tot betaling van dit bedrag.
25. De rechtbank ziet geen aanleiding een proceskostenvergoeding toe te kennen.