ECLI:NL:RBDHA:2025:10962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
NL25.1534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar referent. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen op 28 maart 2024, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor nareis. Na bezwaar bleef de afwijzing in stand. De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 behandeld, waarbij de referent en de gemachtigden van zowel eiseres als de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiseres betwist niet dat haar aanvraag om mvv terecht is afgewezen, maar stelt dat de minister ambtshalve had moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, waarin is vastgesteld dat in nareisaanvragen altijd een impliciet beroep op artikel 8 van het EVRM besloten ligt. De minister moet daarom motiveren waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om te toetsen aan dit artikel.

De rechtbank oordeelt dat de minister in dit geval deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij niet heeft doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet wil dat de nareisprocedure wordt misbruikt voor andere doeleinden. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet door te toetsen, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 28 maart 2024 afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor nareis. Met het bestreden besluit van 30 januari 2025 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
4. Eiseres betwist niet dat haar mvv-aanvraag om mvv in het kader van nareis terecht is afgewezen. Enkel in geschil is of de minister in dit geval ambtshalve had moeten beoordelen of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.
Had de minister moeten doortoetsen aan artikel 8 van het EVRM?
5. Uit de Afdelingsuitspraak van 22 december 2023 [1] volgt dat in een nareisaanvraag altijd een impliciet beroep op artikel 8 van het EVRM besloten ligt. De minister moet daarom in elke nareiszaak deugdelijk motiveren waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om te beoordelen of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM of mvv met het oog op die vergunning. De minister kan voor die motivering verwijzen naar toepasselijk beleid als hij daarin heeft toegelicht waarom hij in bepaalde gevallen geen gebruik maakt van deze bevoegdheid, of als dat beleid ontbreekt, in het individuele geval toelichten waarom hij van deze bevoegdheid geen gebruik maakt.
6. Eiseres betoogt dat de minister in haar geval niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij niet heeft doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. Eiseres verwijst in dit verband naar IB 2024/19. [2] Uit die werkinstructie volgt dat de expertise voor het doortoetsen aan artikel 8 van het EVRM breed aanwezig is en dat er dus geen organisatorische reden is om dit niet te doen. Dat de minister niet heeft willen toetsen omdat dan de doorlooptijden te veel oplopen, is volgens eiseres geen toereikende motivering, zeker niet nu de beoordeling van haar aanvraag om mvv-aanvraag zeer lange tijd in beslag heeft genomen. Nu moet ze weer achteraan sluiten. Hetzelfde geldt voor het standpunt van de minister dat de reguliere weg open staat. Die weg staat altijd open en het vasthouden aan die motivering leidt ertoe dat het doortoetsen de facto wordt uitgesloten. Dat is niet wat de Afdeling met haar uitspraak heeft beoogd. Tot slot doet eiseres, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024, een beroep op het gelijkheidsbeginsel. [3]
7. De minister stelt zich op het standpunt dat hij in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn ambtshalve bevoegdheid om een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij wil voorkomen dat de nareisprocedure wordt gebruikt voor doelen waarvoor deze niet is bedoeld en daarmee een “gratis toets” wordt voor aanvragers die buiten het nareiskader vallen. In die situatie wordt vastgehouden aan de mogelijkheid om een reguliere aanvraag in te dienen. De minister wijst in dit verband naar de werkinstructie 2024/7, waarin dit ook is opgenomen. Daarnaast kent een toetsing aan artikel 8 van het EVRM een ander toetsingskader en vergt een ander aanvullend onderzoek en een andere specifieke deskundigheid. Door ook te toetsen aan artikel 8 van het EVRM wordt de procedure dus veel bewerkelijker en vergt deze meer tijd en capaciteit. Daar is de huidige procedure niet op ingericht. Verder weegt de minister mee dat het doortoetsen aan artikel 8 van het EVRM nadelige gevolgen heeft voor de al lange wachttijden van nareizigers. De minister wijst op soortgelijke zaken waarin deze motivering van de minister deugdelijk werd geacht. [4] Ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel stelt de minister dat de door eiseres aangehaalde uitspraak geen gelijk geval is, omdat het in die zaak ging om een nareisaanvraag voor een meerderjarig kind van de referent en in casu gaat het om echtgenoten voor wie een reguliere aanvraag mogelijk is.
8. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit en het verweerschrift deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet doortoetst aan het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij niet doortoetst in gevallen waarin (evident) niet wordt voldaan aan de formele voorwaarden voor nareis. Dit om te voorkomen dat de nareisprocedure wordt “misbruikt” om de reguliere procedure te omzeilen, inclusief de daarbij behorende legesplicht. Dit volgt ook uit de instructie zoals die is neergelegd in WI 2024/7. In de situatie van eiseres stond op voorhand vast dat zij nimmer een mvv voor nareis zou verkrijgen omdat zij en referent pas zijn gehuwd nadat referent Nederland is ingereisd en eiseres ten tijde van het huwelijk bovendien nog minderjarig was. Daarmee voldoet eiseres niet aan de formele voorwaarden voor nareis. Eiseres heeft dit ook niet betwist en heeft op zitting aangegeven dat bij gebrek aan wetenschap de verkeerde aanvraag is gedaan. In die situatie heeft de minister onder verwijzing naar de instructies in WI 2024/7 kunnen besluiten om reeds hierom niet door te toetsen. De enkele stelling van eiseres dat het efficiënter zou zijn om in haar geval ook een toets aan artikel 8 van het EVRM te verrichten, acht de rechtbank onvoldoende. Hoewel met eiseres moet worden vastgesteld dat uit de werkinstructie 2024/19 volgt dat de expertise voor het doortoetsen aan artikel 8 van het EVRM breed aanwezig is en geen organisatorische reden (meer) vormt om van het doortoetsen af te zien, betekent dit niet dat de minister dit daarom ook altijd moet doen. Daarbij wordt opgemerkt dat de werkinstructie 2024/19 de werkinstructie 2024/7 niet vervangt, maar dat deze naast elkaar bestaan. Zoals namens de minister ter zitting is uiteengezet, ziet WI 2024/7 specifiek op het doortoetsen aan artikel 8 van het EVRM, terwijl WI 2024/19 een breder toepassingsbereik heeft en ziet op alle gevallen als genoemd in artikel 3.6b Vb.
9. Niet is gebleken dat sprake is van omstandigheden waardoor het voor eiseres onmogelijk of onevenredig bezwarend is om een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM in te dienen. Het standpunt van de minister dat hij niet doortoetst om te voorkomen dat de achterstanden in nareiszaken niet verder oplopen, behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking. Voor zover eiseres nog een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel, stelt de minister zich terecht op het standpunt dat de situatie van eiseres wezenlijk verschilt van de door eiseres aangehaalde uitspraak. In die zaak betrof het een nareisaanvraag van een meerderjarig kind, terwijl het in de onderhavige zaak gaat om een echtgenote voor wie een reguliere aanvraag mogelijk is.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Berendsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.ABRvS 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4804 en IB 2024/19.
4.De minister wijst ter onderbouwing op Rb. Den Haag 21 januari 2025,