ECLI:NL:RBDHA:2025:10962
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf als familie- of gezinslid
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar referent. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen op 28 maart 2024, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor nareis. Na bezwaar bleef de afwijzing in stand. De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 behandeld, waarbij de referent en de gemachtigden van zowel eiseres als de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiseres betwist niet dat haar aanvraag om mvv terecht is afgewezen, maar stelt dat de minister ambtshalve had moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, waarin is vastgesteld dat in nareisaanvragen altijd een impliciet beroep op artikel 8 van het EVRM besloten ligt. De minister moet daarom motiveren waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om te toetsen aan dit artikel.
De rechtbank oordeelt dat de minister in dit geval deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij niet heeft doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet wil dat de nareisprocedure wordt misbruikt voor andere doeleinden. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet door te toetsen, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 juni 2025.