ECLI:NL:RBDHA:2025:10963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
24/3801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een gevraagde dwangsom wegens niet tijdig beslissen door de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek. Eiser, die een aanvraag voor een gehandicapten-parkeerkaart had ingediend, was van mening dat de ISD te lang had gewacht met het nemen van een beslissing. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden die eiser had aangevoerd. De rechtbank concludeert dat de ISD de dwangsom terecht heeft afgewezen. Eiser had op 10 augustus 2023 een aanvraag ingediend, maar de ingebrekestelling die hij op 3 oktober 2023 indiende, was prematuur omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank legt uit dat een ingebrekestelling die wordt ingediend voordat de beslistermijn is verstreken, niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor is er geen dwangsom verschuldigd en is het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen gelijk en moet ook de proceskosten zelf dragen. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon op 30 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.J.M. van der Sman),
en

Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, verweerder

(gemachtigde: mr. D. de Borst-Mok).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de gevraagde dwangsom wegens niet tijdig beslissen door verweerder. Eiser is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de dwangsom op juiste grond heeft afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 18 maart 2024 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het primaire besluit van 17 oktober 2023, waarmee de gevraagde dwangsom is afgewezen, met aanvulling van de motivering gehandhaafd.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Op 10 augustus 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een gehandicapten-parkeerkaart. Op 3 oktober 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag.
3.1.
Op 16 oktober 2023 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat er onvoldoende medische gegevens waren om vast te stellen dat eiser aan de voorwaarden voldoet. Zodra verweerder het gevraagde medisch advies heeft ontvangen zal verweerder, zo staat in het besluit van 16 oktober 2023, bezien of aanleiding bestaat het besluit van 16 oktober 2023 te herzien. Bij besluit van 1 maart 2024 heeft verweerder “op basis van de onderbouwing uit het medisch advies” de afwijzing “gehandhaafd”.
3.2.
Op 17 oktober 2023 heeft verweerder afwijzend beslist ten aanzien van de gevraagde dwangsom (primair besluit). Naar aanleiding van het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit heeft verweerder in het bestreden besluit in navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie overwogen dat eiser de ingebrekestelling prematuur heeft ingediend, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.
Wat vindt eiser?
4. Volgens eiser heeft verweerder de aanvraag te lang laten liggen. Precies twee weken na de ingebrekestelling is beslist op de aanvraag voor de gehandicaptenparkeerkaart, maar zonder medisch advies. Door op 16 oktober 2023 een negatief besluit te nemen probeert verweerder de dwangsom te ontlopen. Met het inhoudelijke besluit van 1 maart 2024 is de acht-wekentermijn met vier maanden overschreden.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. Ter beantwoording van de vraag of een ingebrekestelling prematuur is wordt van de ontvangstdatum daarvan bij het bestuursorgaan uitgegaan. Niet is betwist dat verweerder de ingebrekestelling op 3 oktober 2023 heeft ontvangen.
5.1.
Uit de stukken blijkt dat eiser op 10 augustus 2023 een aanvraag heeft gedaan voor een gehandicaptenparkeerkaart. De beslistermijn van verweerder bedraagt acht weken. [2] De ingebrekestelling is ontvangen binnen de acht weken die eiser heeft om de aanvraag te behandelen. De beslistermijn liep namelijk tot en met 5 oktober 2023.
6. Een ingebrekestelling die wordt ingediend voordat de beslistermijn is verstreken, kan niet worden aangemerkt als een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. [3]
7. Nu geen ingebrekestelling heeft plaatsgevonden, is op grond van artikel 4:17 van de Awb geen dwangsom verschuldigd. Verweerder heeft het verzoek om vaststelling van de dwangsom om die reden terecht afgewezen. Aan bespreking van de grond dat verweerder met het besluit van 16 oktober 2023 heeft geprobeerd te voorkomen dat in afwachting van een medisch advies en een naar aanleiding daarvan te nemen besluit, een dwangsom moet worden betaald, komt de rechtbank niet toe.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.P.A. Stok, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 4:13 van de Awb bepaalt dat – bij afwezigheid van een beslistermijn op grond van een bijzondere regeling – de termijn waarbij een beschikking is gegeven binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag een redelijke beslistermijn is.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3711, r.o. 2.8.1.