ECLI:NL:RBDHA:2025:10975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
NL25.8092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft eiser op 14 november 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Na een aantal stappen in de procedure, waaronder een ingebrekestelling op 20 januari 2025, heeft de minister van Asiel en Migratie op 29 januari 2025 de aanvraag afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 20 februari 2025 beroep ingesteld. Op 11 juni 2025 heeft de minister het bestreden besluit ingetrokken, maar eiser heeft zijn beroep gehandhaafd en gewezen op het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is overschreden en dat eiser tijdig een ingebrekestelling heeft verstuurd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de minister op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten worden vastgesteld op € 1.360,50, die de minister aan de gemachtigde van eiser moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8092

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 14 november 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend in Nederland.
1.1
Na asielgehoren en een voornemen heeft eiser verweerder bij brief van 20 januari 2025 een ingebrekestelling verstuurd aan verweerder.
1.2
Bij besluit van 29 januari 2025 (bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.3
Eiser heeft tegen dit besluit op 20 februari 2025 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4
Vervolgens heeft verweerder op 11 juni 2025 het bestreden besluit ingetrokken.
1.5
Eiser heeft het beroep bij schrijven van 11 juni 2025 gehandhaafd en een standpunt ingenomen over het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag.
1.6
Verweerder heeft bij schrijven van 12 juni 2025 op dit standpunt gereageerd.
1.7
Met schriftelijke toestemming van partijen is vervolgens het onderzoek gesloten en doet de rechtbank op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak in deze zaak.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op zijn aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder bij faxbericht van 20 januari 2025, ontvangen door verweerder op diezelfde dag, heeft medegedeeld dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Gelet op het voorgaande is het beroep ontvankelijk en is sprake van overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser daarom gegrond.
4. Aangezien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekend is gemaakt, zal de rechtbank verweerder opdragen alsnog een besluit te nemen. Daarbij zal de rechtbank verweerder een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit. [2]
5. Uit het procesdossier blijkt dat de maximale beslistermijn van 21 maanden inmiddels is overschreden. De rechtbank neemt in dat geval het uitgangspunt dat verweerder binnen acht weken op de asielaanvraag moet beslissen. Daarom bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak een besluit aan eiser bekend moet maken. De rechtbank merkt ten overvloede daarbij op dat op dit moment ook al 21 maanden zijn verstreken sinds de asielaanvraag van eiser in de nationale procedure is opgenomen, zoals blijkt uit het schrijven van verweerder van 7 augustus 2023. De stelling van verweerder dat een beslistermijn van 16 weken gerechtvaardigd is, omdat eiser het beslissen op deze asielaanvraag gefrustreerd heeft door niet mee te werken aan de Dublin-overdracht voorafgaand aan deze procedure, is dan ook onjuist.
6. De rechtbank bepaalt verder dat een dwangsom wordt verbeurd voor elke dag dat
verweerder in gebreke blijft om aan de termijn van deze uitspraak te voldoen. [3] In overeenstemming met de vaste gedragslijn van de zittingsplaats Den Haag, stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom vast op een bedrag van € 100,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden. In overeenstemming met de vaste gedragslijn wordt het maximum bepaald op € 7.500,-.
7. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank voor het instellen van het oorspronkelijke beroep vast op €907,- (1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt €907,- en een wegingsfactor 1). Voor de aanvullende reactie met betrekking tot het niet tijdig beslissen van 11 juni 2025 stelt de rechtbank de kosten vast op € 453,50 (1 punt voor de nadere reactie, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5), nu deze handeling van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is vestreken. Verweerder dient het totaalbedrag van €1.360,50 te betalen aan de gemachtigde van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.360,50 te betalen aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
2.Op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
3.Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.