In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Oezbeekse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 23 april 2025 een maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Deze maatregel werd later die dag opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de eerdere maatregel onrechtmatig was en of de eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op dat moment niet onrechtmatig was, omdat de minister voldoende gronden had om de maatregel op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat er geen wettelijk kader was voor de controle en dat de maatregel onrechtmatig was omdat het terugkeerbesluit pas na de maatregel was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen in vreemdelingenzaken.