ECLI:NL:RBDHA:2025:11025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
C/09/677744 / HA RK 24-678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in een geschil over octrooi-eigendom tussen CureVac en Stichting Amsterdam UMC

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2025 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekende partij, CureVac, heeft dit verzoek ingediend in het kader van een geschil met de Stichting Amsterdam UMC over de eigendom van octrooien. CureVac stelt dat zij de enige uitvinder is van de octrooiaanvragen en dat de werkzaamheden van de betrokken medewerker van de Stichting AUMC, [naam 7], geen essentiële bijdrage hebben geleverd aan de uitvindingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende belang is voor CureVac om getuigen te horen over de feiten en omstandigheden die zich in 2018 en 2019 hebben voorgedaan, en heeft het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen. De rechtbank heeft daarbij de getuigen prof. [naam 8], drs. [naam 10], dr. [naam 7], prof. [naam 12] en dr. [naam 9] aangewezen om gehoord te worden. De Stichting AUMC had verweer gevoerd tegen het verzoek, maar de rechtbank oordeelde dat het belang van CureVac bij het horen van deze getuigen niet was weggenomen door andere bewijsstukken. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Stichting AUMC de benodigde gegevens van de getuigen aan CureVac moet verstrekken voor de oproeping. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel - Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer / rekestnummer: C/09/677744 / HA RK 24-678
Beschikking van 20 juni 2025
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
CUREVAC SE,
te Tübingen (Duitsland),
2.
CUREVAC NETHERLANDS B.V.
te Amsterdam,
verzoekende partijen,
advocaat: mr. R.M. van der Velden,
tegen

1.STICHTING AMSTERDAM UMC,

te Amsterdam,
advocaat: mr. R.E. Ebbink,
2.
AMSTERDAM UNIVERSITAIR MEDISCH CENTRUM,
te Amsterdam,
verwerende partijen.
Verzoekende partijen worden hierna gezamenlijk in enkelvoud CureVac genoemd en afzonderlijk CureVac SE en CureVac NL. Verwerende partij onder 1. wordt hierna aangeduid als de Stichting AUMC. Partijen zijn het erover eens – zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken – dat de verwerende partij onder 2. – voor zover al een zelfstandige rechtspersoon – geen partij is in deze procedure. De rechtbank vat het verzoek dus op als alleen gericht tegen de Stichting Amsterdam UMC.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 lid 1 (oud) Rv [1] en tot het bevelen van het verschaffen van inzage, afschrift of uittreksel ex artikel 843a lid 1 (oud) Rv van 24 december 2024, met producties 1 tot en met 7;
- de oproep van de rechtbank van 7 maart 2025 aan partijen om te verschijnen op de mondelinge behandeling van 16 mei 2025;
- het e-mailbericht van 9 april 2025 van de rechtbank aan partijen met een zittingsagenda en nadere instructies;
- de brief van CureVac van 18 april 2025, met een nadere toelichting op het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk tegenverzoek tot inzage in bescheiden van de Stichting AUMC van 2 mei 2025, met producties 1 tot en met 14;
- het e-mailbericht van 6 mei 2025 van mr. Van der Velden dat de betrokken partijen nog geen (deel)oplossingen hebben bereikt;
- de brief van 9 mei 2025 van mr. Van der Velden, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het voorwaardelijk tegenverzoek van de Stichting AUMC wegens strijd met de goede procesorde;
- de brief van 14 mei 2025 van mr. Van der Velden met producties 8a tot en met 8b.
1.2.
Op 16 mei 2025 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. Ter zitting zijn de volgende personen verschenen:
aan de zijde van CureVac:
de heer [naam 1] (VP Intellectual Property) en de heer [naam 2] (Director IP Management), beiden op afstand via een audiovisuele verbinding, en mr. A.S.J. Jaarsma; bijgestaan door de advocaat voornoemd en door mr. S.L.A. Dusault en mr. D.S. Wagenaer;
aan de zijde van de Stichting AUMC:
de heer [naam 3] (hoofd juridische zaken), de heer [naam 4] (octrooigemachtigde), mevrouw [naam 5] ( persvoorlichter AUMC) en mr. R.E. Ebbink, bijgestaan door mr. D.F. de Lange en mr. H.J. Pot.
1.3.
Gelijktijdig met de behandeling van het verzoekschrift heeft een regiezitting plaatsgevonden in de door de Stichting AUMC aanhangig gemaakte bodemprocedure jegens Curevac NL en de heer [naam 6] (hierna: [naam 6] ). In het kader van die regiezitting is ter zitting tevens verschenen mr. S.M. van Asten, de advocaat van [naam 6] .
1.4.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de gecombineerde regiezitting/mondelinge behandeling is besproken. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.

2.De achtergrond

Introductie van partijen
2.1.
CureVac SE is de moedervennootschap van het CureVac-concern. Het CureVac-concern is een Duits biofarmaceutisch concern dat zich voornamelijk richt op het ontwikkelen van vaccinaties voor infectieziekten en het ontwikkelen van behandelingen voor kanker en zeldzame ziektes.
2.2.
CureVac NL houdt zich bezig met het ontwikkelen van anti-kanker mRNA vaccinaties. Het bedrijf CureVac NL is op 27 december 2018 onder de naam Frame Pharmaceuticals B.V. (hierna: Frame) opgericht door [naam 6] . In 2021 heeft een transactie plaatsgevonden, waarbij 100% van de aandelen van Frame zijn verkocht aan CureVac N.V. De vennootschapsnaam is gewijzigd in CureVac NL. De aandelen van CureVac NL worden inmiddels gehouden door CureVac SE.
2.3.
De Stichting AUMC is per 31 december 2023 [2] ontstaan uit een fusie tussen het Academisch Medisch Centrum (AMC) en het VU medisch centrum (VUmc) en is verbonden aan zowel de Universiteit van Amsterdam als de Vrije Universiteit Amsterdam. De Stichting AUMC is een academisch ziekenhuis dat patiëntenzorg aanbiedt, onderwijs geeft en wetenschappelijk onderzoek doet.
Samenwerking [naam 7] en [naam 6]
2.4.
Dr. [naam 7] (hierna te noemen: [naam 7] ) is als microbioloog en dataspecialist werkzaam bij de Stichting AUMC.
2.5.
Sinds begin 2018 hebben [naam 6] en [naam 7] onderzoek gedaan naar – kort samengevat – frameshiftmutaties en de peptiden (ketens van aminozuren, ook wel NOPs genoemd) die in tumoren worden aangemaakt ten gevolge van frameshiftmutaties, om op basis daarvan vaccins tegen kanker te ontwikkelen.
2.6.
Op 26 juli 2018 heeft [naam 6] een octrooi-aanvrage ingediend met nummer [nummer 1] (hierna: P1), waarop [naam 6] als enig uitvinder en aanvrager is vermeld.
2.7.
Op 27 december 2018 heeft [naam 6] zijn bedrijf Frame opgericht. Op 24 januari 2019 heeft [naam 6] een tweede octrooi-aanvrage ingediend met nummer [nummer 2] (hierna: P2), waarop [naam 6] als enige uitvinder en aanvrager is vermeld. Per 23 juli 2019 werd Frame de houder van dit octrooi.
2.8.
Op 14 januari 2019 schrijft professor [naam 8] (hierna: [naam 8] ), die destijds voorzitter van de Raad van Bestuur van het AMC, decaan en vicevoorzitter van de Raad van Bestuur van het VUmc was, in een e-mailbericht aan [naam 6] onder meer het volgende:
“Hierbij verklaar ik namens het AMC, dat het AMC of Amsterdam UMC geen aanspraak maakt en zal maken op aandelen van, en op IP of octrooien die jij of je collega’s zullen verwerven bij, je nieuwe bedrijf Frame.”
2.9.
Op 5 april 2019 heeft Frame zes octrooi-aanvragen ingediend ( [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 7] en [nummer 8] , hierna: P3 tot en met P8).
2.10.
De prioriteitsaanvragen P1 tot en met P8 (hierna: de Prioriteitsaanvragen) zijn niet doorgezet. Op 25 juli 2019 heeft Frame zeven internationale octrooi-aanvragen ingediend, onder inroeping van de prioriteitsdatum van (verschillende combinaties van) P1 tot en met P8 (hierna: de Octrooiaanvragen). Alle aanvragen vermelden [naam 6] als uitvinder. Het gaat om de volgende aanvragen (de productienummers in de tabel horen bij de dagvaarding in de bodemprocedure van de Stichting AUMC jegens Curevac NL en [naam 6] , [3] welke dagvaarding (zonder producties) in de onderhavige verzoekschriftprocedure als productie 1 is overgelegd bij het verweerschrift van de Stichting AUMC):
2.11.
Voorafgaand aan indiening van de Octrooiaanvragen, in april 2019, hebben [naam 7] en [naam 6] een wetenschappelijk artikel over hun onderzoek gepubliceerd in
Nature Scientific Reports.Dit artikel is binnen de Stichting AUMC aanleiding geweest voor interne overleggen met onder meer [naam 7] en [naam 9] (hierna: [naam 9] ), hoofd van het IXA [4] van de Stichting AUMC. [naam 6] was niet betrokken bij deze gesprekken. Vervolgens hebben gesprekken plaatsgevonden tussen de Stichting AUMC en [naam 6] en is op 1 augustus 2019 een
Research Services Agreement(hierna: SA) gesloten tussen AMC, vertegenwoordigd door drs. [naam 10] , en Frame, vertegenwoordigd door [naam 6] . De SA strekt er toe dat [naam 7] tegen betaling als adviseur van Frame optreedt. De correspondentie met [naam 6] over (de inhoud van) de SA is namens de Stichting AUMC gevoerd door [naam 9] .
2.12.
In de SA zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
4.1.
This Agreement does not affect the ownership of any Background IP. All Background IP will remain the property of the Party owning such Background IP and except as set forth in Article 4.2, no other licence to use any Background IP is granted or implied by this Agreement to the other Party.
4.4.
Subject to the payment as set forth in Article 3 and AMC’s rights pursuant to Article 4.5, AMC and Employee hereby assign to Company all right, title and interest, in and to any Results arising from the Services performed by Employee, any such Results being hereby deemed the exclusive property of Company. AMC and Employee shall, to the extent required, execute such documents as to assign such rights to Company.
Artikel NRC 22 maart 2024
2.13.
Op 22 maart 2024 is het artikel
“Hoe [naam 6] miljonair werd – en de universiteit had het nakijken”in de NRC verschenen (hierna: het NRC-artikel). In dit artikel zijn onder andere de volgende passages opgenomen:
“Het Amsterdam UMC, waar [naam 6] sinds september 2018 hoogleraar is en waar [naam 7] al twintig jaar werkt, krijgt niets over de patentaanvraag te horen. Tot ze er alsnog achter komen, rond het verschijnen van het artikel van [naam 7] en [naam 6] in april 2019. Het artikel verwijst expliciet naar [naam 6] patentaanvraag, waarbij het patent wordt omschreven als: „de methode” om een gepersonaliseerde kankertherapie te „ontwikkelen op basis van een database”. Ook staan in een naschrift de verschillende rollen beschreven die [naam 7] en [naam 6] gespeeld hebben. Zij interpreteerden samen de data en schreven samen het artikel. [naam 6] deed de supervisie over het hele project. [naam 7] „ontwikkelde de methode en deed de bio-informatica-analyse”.
(…)
“Het Amsterdam UMC stelt in schriftelijke antwoorden op vragen na het gesprek van [naam 7] met NRC dat „zowel [naam 7] , zijn leidinggevende, als de betrokken deskundige van IXA” inmiddels „bij herhaling en unaniem” hebben aangegeven „dat het patent terecht bij [naam 6] ligt”. Volgens het Amsterdam UMC is het „conceptuele idee” van [naam 6] en daarmee ligt het intellectueel eigendom van zowel het idee als de door [naam 7] ontwikkelde methode bij [naam 6] .
Die „leidinggevende” is toenmalig vakgroepleider en hoogleraar [naam 11] . In de mail waarin hij een telefonische afspraak met NRC bevestigt, schrijft hij nog voordat hem een vraag is gesteld: „Ik heb echt weinig spectaculairs te melden. Alles is indertijd in hoofdlijnen correct verlopen.”
In het telefoongesprek gaat hij een stap verder. Eerst erkent hij nog dat „het handiger was geweest als we dat met z’n allen iets eerder officieel hadden kunnen afronden”. Maar hoe langer het gesprek
duurt, hoe bozer hij wordt. Uiteindelijk noemt [naam 11] de bijdrage van [naam 7] aan het patent bij herhaling „niet aanwezig”. Hij vindt het onbegrijpelijk dat daaraan getwijfeld wordt, want hij was er immers bij en hij kan dat als leidinggevende hoogleraar daarom het best beoordelen. Dat houdt hij ook vol nadat hij erkent dat hij, net als de rest van de leiding van het AMC, pas achteraf van de patentaanvraag van [naam 6] op de hoogte was. Op de vraag of hij het patent zelf ooit gelezen heeft, antwoordt hij: „Nee, maar dat hoeft ook niet.” Ook zonder het gelezen te hebben weet hij het zeker: „De bijdrage van [naam 7] aan het patent is nul.””
2.14.
Op 23 april 2024 schrijft [naam 6] in een e-mailbericht aan CureVac NL onder meer het volgende:
“Adding [naam 7] to the old patent proposals may be unavoidable if only because the patents, if recognized, will only have value with correct inventors.”
2.15.
De Stichting AUMC heeft naar aanleiding van het NRC-artikel onderzoek gedaan naar de wijze waarop de betrokken uitvindingen tot stand zijn gekomen en is tot de conclusie gekomen dat de uitvindingen het resultaat zijn van de intensieve samenwerking tussen [naam 6] en [naam 7] en dat essentiële onderdelen afkomstig zijn van [naam 7] .
Correspondentie tussen partijen
2.16.
Op 8 juli 2024 heeft de Stichting AUMC [naam 6] aangeschreven om tot een oplossing te komen. [naam 6] heeft de Stichting AUMC op 1 augustus 2024 laten weten dat hij het standpunt van de Stichting AUMC niet deelt en meegedeeld dat de kwestie
‘primair een zaak tussen het Amsterdam UMC en CureVac’betreft.
2.17.
Op 6 augustus 2024 heeft de Stichting AUMC CureVac aangeschreven en aanspraak gemaakt op mede-eigendom van de Octrooiaanvragen en op vermelding van [naam 7] als mede-uitvinder op de Octrooiaanvragen. CureVac heeft daarop te kennen gegeven meer tijd nodig te hebben voor een inhoudelijke reactie.
2.18.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft de Stichting AUMC [5] op 27 augustus 2024 ten laste van CureVac NL conservatoir beslag tot levering laten leggen op de Octrooiaanvragen.
2.19.
Op 18 september 2024 heeft CureVac de Stichting AUMC laten weten dat [naam 6] in haar visie terecht is aangemerkt als enig uitvinder van de Octrooiaanvragen en dat, voor zover de Stichting AUMC ooit enige aanspraak op mede-eigendom zou hebben gehad, zij afstand van deze rechten heeft gedaan en/of deze rechten heeft verwerkt.
2.20.
Op 30 september 2024 heeft de Stichting AUMC aan CureVac meegedeeld dat zij bij haar eis blijft dat [naam 7] als mede-uitvinder moet worden vermeld op de Octrooiaanvragen en dat zij recht heeft op een redelijke vergoeding. Partijen zijn vervolgens ten behoeve van een tussen partijen te houden bespreking een
non-disclosure agreementaangegaan.
Bodemprocedure Stichting AUMC / CureVac NL en [naam 6]
2.21.
Op 21 januari 2025 heeft de Stichting AUMC een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen CureVac NL en [naam 6] door hen te dagvaarden tegen de rolzitting van deze rechtbank van 19 maart 2025. Deze bodemzaak is geregistreerd onder zaaknummer C/09/681731 / 25-237.

3.De verzoeken, het tegenverzoek en de verweren

3.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. CureVac heeft in haar verzoekschrift naast een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor tevens een verzoek tot inzage en afschrift als bedoeld in artikel 843a (oud) Rv gedaan. Daarop heeft de Stichting AUMC een voorwaardelijk tegenverzoek gedaan, die ertoe strekt dat – indien de rechtbank enig verzoek van CureVac toewijst – de rechtbank dan beveelt dat CureVac afschrift verschaft van de in het verweerschrift nader omschreven bescheiden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Stichting AUMC toegelicht dat zij het voorwaardelijke verzoek slechts heeft willen indienen voor het geval de rechtbank de door CureVac verzochte inzage en afschrift ex artikel 843a (oud) Rv toestaat.
3.2.
CureVac heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij haar verzoek ex artikel 843a (oud) Rv niet langer handhaaft. Artikel 283 Rv staat het partijen toe hun verzoek (vormvrij) te verminderen zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven. Deze vermindering van het verzoek brengt mee dat de voorwaarde waaronder de Stichting AUMC haar voorwaardelijke tegenverzoek heeft ingesteld, niet is vervuld. De inzageverzoeken van partijen behoeven daarom geen inhoudelijke bespreking. Daarmee ligt enkel nog het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor aan de rechtbank voor.
Verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor
3.3.
CureVac verzoekt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Zij wenst in ieder geval de volgende vijf getuigen te horen: prof. [naam 8] , drs. [naam 10] , dr. [naam 7] , prof. [naam 12] en dr. [naam 9] . Deze getuigen zijn allemaal werkzaam (geweest) voor de Stichting AUMC. Daarnaast verzoekt CureVac alle andere personen die in 2019 betrokken waren bij besprekingen ten aanzien van de werkzaamheden van [naam 7] voor [naam 6] of Frame, de Octrooiaanvragen en/of de SA als getuigen te horen.
3.4.
Samenvattend legt CureVac aan dit verzoek het volgende ten grondslag. Het geschil tussen partijen ziet op feiten en omstandigheden die zich in de jaren 2018 en 2019 hebben voorgedaan; daar was CureVac niet bij betrokken, omdat CureVac N.V. pas in 2021 de aandelen in Frame heeft verkregen. Het CureVac-concern was niet betrokken bij (i) de werkzaamheden die tot de Prioriteitsaanvragen en de Octrooiaanvragen hebben geleid en (ii) het opstellen en indienen van de Prioriteitsaanvragen en de Octrooiaanvragen. CureVac is van mening dat [naam 6] terecht is aangemerkt als enig uitvinder van de Octrooiaanvragen; [naam 6] heeft aangegeven dat hij zelf tot de inventieve concept(en) is gekomen en dat hij dan wel Frame de Prioriteitsaanvragen en Octrooiaanvragen terecht, en met wetenschap van [naam 7] , met hem als enig uitvinder heeft ingediend. De werkzaamheden van [naam 7] waren louter uitvoerend van aard en hebben onder instructie van [naam 6] plaatsgevonden. CureVac is daarnaast van mening dat, voor zover de Stichting AUMC – als werkgever van [naam 7] – ooit enige aanspraak op mede-eigendom van de Octrooiaanvragen zou hebben gehad, zij daarvan afstand heeft gedaan (artikel 6:160 BW [6] ) en/of dat zij enige beweerdelijke aanspraak op de Octrooiaanvragen heeft verwerkt (artikel 6:2 BW en artikel 6:248 BW). CureVac wenst door middel van een voorlopig getuigenverhoor opheldering te verkrijgen omtrent de feitelijke gebeurtenissen in 2018 en 2019 ten aanzien van het tussen partijen gerezen geschil, teneinde zich in staat te stellen haar positie in de bodemprocedure, die de Stichting AUMC inmiddels tegen CureVac NL en [naam 6] heeft aangespannen, beter te beoordelen. Dit is voor CureVac NL tevens van belang voor de afweging of zij [naam 6] in vrijwaring zal oproepen in de bodemprocedure, aldus CureVac.
3.5.
In deze bodemprocedure vordert de Stichting AUMC – mede namens [naam 7] – onder meer verklaringen voor recht dat [naam 7] mede-uitvinder is van de Octrooiaanvragen en de Stichting AUMC de mede-eigendom van de Octrooiaanvragen toekomt, geboden tot het verlenen van medewerking aan het inschrijven van [naam 7] als mede-uitvinder en de Stichting AUMC als mede-eigenaar van de Octrooiaanvragen, schadevergoeding en rectificatie.
3.6.
CureVac c.s. wenst, zo blijkt uit het verzoekschrift, bewijs te verkrijgen over de volgende feiten en omstandigheden:
  • a) dat [naam 8] het verstrekken van de toezegging aan [naam 6] heeft besproken met andere personen binnen het AUMC en dat hij zich bewust was of had moeten zijn van de omstandigheid dat een medewerker van het AUMC ( [naam 7] ) werkzaamheden verrichtte voor [naam 6] ;
  • b) dat de door [naam 7] verrichte werkzaamheden geen essentiële bijdrage hebben geleverd aan het inventieve concept dat de Octrooiaanvragen onder bescherming stellen en niet rechtvaardigen dat [naam 7] wordt aangemerkt als (mede-)uitvinder van de Octrooiaanvragen;
  • c) dat [naam 11] in de periode 2018-2019 toezicht had op de werkzaamheden van [naam 7] ;
  • d) dat de omstandigheid dat [naam 7] werkzaamheden verrichtte voor [naam 6] op de werkvloer van het AUMC algemeen bekend was;
  • e) dat in het voorjaar van 2019 interne overleggen hebben plaatsgevonden, onder meer tussen de betrokken deskundige(n) van IXA, [naam 7] , en/of mogelijk andere betrokken personen;
  • f) dat tijdens voornoemde interne overleggen de werkzaamheden van [naam 7] en de Octrooiaanvragen zijn besproken;
  • g) dat tijdens voornoemde overleggen is gesproken over verdere werkzaamheden voor [naam 6] en/of Frame en dat mede op basis van voornoemde overleggen de Services Agreement met Frame is gesloten;
  • h) dat het AUMC, tot medio 2024, op geen enkel moment bezwaar heeft gemaakt tegen het enig uitvinderschap van [naam 6] en dat het AUMC haar beweerdelijke aanspraak op mede-eigendom van de Octrooiaanvragen tot medio 2024 op geen enkel moment kenbaar heeft gemaakt;
  • i) dat [naam 7] , [naam 11] , de betrokken deskundige van IXA en anderen binnen het AUMC bij herhaling en unaniem hebben aangegeven dat de Octrooiaanvragen terecht op naam van [naam 6] en Frame staan.
3.7.
AUMC c.s. verzet zich tegen toewijzing van het verzoek, omdat het verzoek niet voldoet aan de wettelijke vereisten althans, subsidiair, er sprake is van een afwijzingsgrond.
3.8.
Op de standpunten van partijen wordt hierna – voor zover voor de beoordeling van het verzoek relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
De rechtbank is op grond van het bepaalde in artikel 186 lid 1 (oud) in samenhang met artikel 187 lid 1 (oud) Rv bevoegd om kennis te nemen van het verzoek. De bodemprocedure kwalificeert immers als een opeisingsprocedure, waarvoor deze rechtbank op grond van artikel 80 lid 1 sub b ROW [7] in eerste aanleg uitsluitende bevoegdheid toekomt voor zover het gaat om opeising van Europese octrooiaanvragen. Voor de opeising van (andere) buitenlandse octrooiaanvragen is de rechtbank eveneens bevoegd wegens verknochtheid met de vordering tot opeising van Europese octrooiaanvragen.
Het verzochte voorlopige getuigenverhoor
De formele vereisten
4.2.
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is toewijsbaar in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Uitgangspunt daarbij is dat de feiten die verzoeker wil bewijzen en de omstandigheden waarover hij bewijs wil vergaren relevant moeten zijn in die zin dat zij tot een beslissing in de zaak kunnen leiden.
4.3.
De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient verder, ingevolge art. 187 lid 3, aanhef en onder a en b, (oud) Rv, in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, en voor de wederpartij, voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. [8]
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verzoekschrift aan de vereisten van artikel 187 (oud) Rv, voor zover dit ziet op het horen van de getuigen prof. [naam 8] , drs. [naam 10] , dr. [naam 7] , prof. [naam 12] en dr. [naam 9] . De feiten en omstandigheden waarover CureVac bewijs wenst te verzamelen (zie hiervoor onder 3.6) zijn relevant in die zin dat zij tot een beslissing in een bodemprocedure kunnen leiden. CureVac kan immers slechts met succes verweer voeren in de bodemprocedure wanneer duidelijkheid bestaat over de inhoud van de werkzaamheden van [naam 7] , de daarover gemaakte afspraken tussen (de rechtsvoorgangers van) de Stichting AUMC en [naam 7] , alsmede tussen (de rechtsvoorgangers van) de Stichting AUMC en [naam 6] /Frame.
4.5.
Het verzoek van CureVac om ‘alle andere personen die in 2019 betrokken waren bij besprekingen ten aanzien van de werkzaamheden van [naam 7] voor [naam 6] of Frame, de Octrooiaanvragen en/of de SA’ als getuigen te horen, is te onbepaald en voldoet daarmee niet aan de vereisten van artikel 187 (oud) Rv. In zoverre wordt het verzoek afgewezen.
Afwijzingsgronden
4.6.
Ook wanneer het verzoek aan de wettelijke vereisten voor toewijzing daarvan voldoet, kan de rechter op grond van vaste rechtspraak het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toch afwijzen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (art. 3:13 BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde of op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (art. 3:303 BW). [9] De afwijzingsgronden zijn niet altijd scherp van elkaar te scheiden. [10]
4.7.
De Stichting AUMC heeft als verweer tegen het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor aangevoerd dat CureVac onvoldoende belang heeft bij toewijzing van dit verzoek dan wel dat toewijzing van het verzoek in strijd is met de goede procesorde. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat er voldoende ander bewijs voorhanden is (zoals de e-mailcorrespondentie tussen [naam 7] en [naam 6] tussen 1 maart 2018 en 25 april 2019 en de schriftelijke verklaringen van de vijf verzochte getuigen, overgelegd als producties EP18 respectievelijk EP27 tot en met EP31 in de bodemprocedure), dat CureVac in de gelegenheid is om bewijs bij [naam 6] op te vragen en CureVac NL zelf betrokken was bij alle gebeurtenissen waarop zij haar afstand van recht/rechtsverwerking baseert. Bovendien kan de rechtbank in de lopende bodemprocedure een bewijsopdracht geven, maar dat kan pas nadat CureVac NL inhoudelijk verweer heeft gevoerd op basis van het overgelegde bewijs.
4.8.
De rechtbank volgt de Stichting AUMC hierin niet.
4.9.
Voor zover de Stichting AUMC heeft willen betogen dat CureVac bekend is met de relevante feiten vanwege de betrokkenheid van haar oprichter en voormalig bestuurder [naam 6] daarbij, is de rechtbank van oordeel dat die omstandigheid het belang van CureVac bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet wegneemt. CureVac NL heeft Frame in 2021 van [naam 6] overgenomen; sindsdien zijn er binnen het bedrijf andere personen werkzaam, die mogelijk niet van alle relevante informatie op de hoogte zijn. Daarbij komt dat [naam 6] thans niet meer betrokken is bij CureVac en afzonderlijk verweer voert in de bodemprocedure, waarbij een eventuele oproeping in vrijwaring van [naam 6] door CureVac voorshands niet valt uit te sluiten. Onder die omstandigheden heeft CureVac een zelfstandig en rechtens te respecteren belang bij het verzamelen van voor haar verdediging relevante informatie. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat ook [naam 6] niet uit eigen waarneming op de hoogte is van alle feiten en omstandigheden waarover CureVac bewijs wenst te verzamelen (zie hiervoor onder 3.6). Zo was [naam 6] niet betrokken bij de interne overleggen tussen verschillende personen van de Stichting AUMC, die hebben plaatsgevonden na het artikel in
Nature Scientific Reportsin april 2019 en voorafgaande aan de onderhandelingen met betrekking tot de SA.
4.10.
De rechtbank volgt de Stichting AUMC evenmin in haar betoog dat het belang van CureVac bij het horen van de vijf getuigen is weggenomen door de op 19 maart 2025 – derhalve na indiening van het verzoekschrift op 24 december 2024 – in de bodemprocedure overgelegde schriftelijke verklaringen van deze personen. Naar voorlopig oordeel van de rechtbank kunnen deze vijf personen – naast [naam 6] – worden aangemerkt als hoofdrolspelers in de gebeurtenissen die ten grondslag liggen aan de vorderingen in de bodemprocedure: de inhoud van wat zij uit eigen waarneming kunnen verklaren, kan relevant zijn voor de beoordeling van het geschil in de bodemprocedure. CureVac heeft er dan ook belang bij dat deze vijf personen onder ede worden gehoord door de rechtbank en dat CureVac de mogelijkheid krijgt deze getuigen kritisch te bevragen om onduidelijkheden op te helderen, details te achterhalen of inconsistenties bloot te leggen.
4.11.
Het verzoekschrift is op 24 december 2024 ingediend, derhalve voor het uitbrengen van de dagvaarding in de bodemprocedure. De door de Stichting AUMC overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen op de rolzitting van 19 maart 2025 maakt het verzoekschrift niet met terugwerkende kracht in strijd met de goede procesorde. Zoals hiervoor onder 4.10 is overwogen, heeft CureVac een belang bij het horen van de verzochte vijf getuigen. Ook vanwege een eventuele oproeping in vrijwaring van [naam 6] , hetgeen voor alle weren dient plaats te vinden.
4.12.
Het verweer dat CureVac geen belang heeft bij het voorlopig getuigenverhoor, althans dat toewijzing van het verzoek in strijd is met de goede procesorde, wordt dan ook verworpen.
4.13.
De verzochte getuigen worden tevens toegewezen voor de verzoeker CureVac SE. Dat CureVac SE geen partij is in de (na indiening van het verzoekschrift aanhangig gemaakte) bodemprocedure, maakt niet dat zij geen belang heeft. CureVac SE heeft er terecht op gewezen dat de Stichting AUMC ook jegens haar aanspraak heeft gemaakt op betaling van een redelijke vergoeding dan wel schadevergoeding. Daardoor heeft zij een zelfstandig belang bij het horen van de getuigen. Dat thans (nog) geen bodemprocedure jegens haar aanhangig is gemaakt, doet daaraan niet af.
Conclusie
4.14.
Gezien het vorenstaande zijn de bezwaren die AUMC tegen het voorlopig getuigenverhoor heeft gericht, ongegrond. Het verzoek zal dan ook voor wat betreft het horen van de getuigen prof. [naam 8] , drs. [naam 10] , dr. [naam 7] , prof. [naam 12] en dr. [naam 9] worden toegewezen. Voor wat betreft de overige verzochte getuigen wordt het verzoek afgewezen.
4.15.
De ervaring leert dat voor het horen van getuigen in een geschil als het onderhavige minimaal anderhalf uur dient te worden uitgetrokken. Er zullen dus niet meer dan drie getuigen per zitting worden gehoord. De rechtbank voorziet dat het verhoor van [naam 7] langer zal duren en zal voor dit verhoor drie uur reserveren. Dit houdt in dat op die zittingsdag nog één andere getuige kan worden gehoord. De rechtbank wil [naam 7] als eerste horen. De rechtbank verzoekt de advocaat van CureVac met het oproepen van de getuigen hiermee rekening te houden en een oproepingsschema tijdig voor het verhoor aan de griffier (met afschrift aan de Stichting AUMC) toe te zenden. Een en ander is ook van toepassing bij een eventueel te houden contra-enquête.
4.16.
CureVac heeft tevens verzocht de Stichting AUMC te bevelen schriftelijk naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de getuigen te verstrekken aan haar advocaten. De Stichting AUMC heeft hiertegen aangevoerd dat CureVac geen rechtens te respecteren belang heeft bij die gegevens en geen AVG-grondslag. Dit verweer snijdt geen hout. Het is CureVac (en niet de rechtbank, zoals de Stichting AUMC heeft betoogd) die op grond van artikel 170 Rv de getuigen bij exploot dan wel aangetekende brief dient op te roepen. Daarmee is het belang van CureVac bij de NAW-gegevens gegeven. Voor wat betreft de AVG-grondslag – waarbij wordt opgemerkt dat de Stichting AUMC dit verweer anders dan de enkele opmerking dat een AVG-grondslag ontbreekt, niet heeft uitgewerkt – wijst de rechtbank verder op artikel 165 Rv, waaruit volgt dat een ieder, daartoe op wettige wijze opgeroepen, verplicht is getuigenis af te leggen. De Stichting AUMC zal dus worden bevolen de ten behoeve van die oproeping benodigde adresgegevens van de getuigen aan de advocaten van CureVac te verstrekken. De termijn waarbinnen dit dient te worden gedaan, zal worden bepaald op vijf werkdagen.
4.17.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, zal het bepalen van de data voor de getuigenverhoren plaatsvinden via de Zittingsprikker [11] van de rechtbank. Partijen ontvangen op de datum van deze beschikking een e-mailbericht met een link naar de Zittingsprikker. Binnen vijf werkdagen dienen partijen voor elke datum en tijdstip aan te geven of zij kunnen komen. Hierbij dient ook de beschikbaarheid van de getuigen te worden meegenomen. De advocaten van CureVac en de Stichting AUMC worden geacht in onderling overleg de beschikbaarheid van de getuigen op te vragen en deze mee te nemen bij het invullen van de Zittingsplanner. Uit de data waarop een ieder beschikbaar is, zal de rechtbank drie zittingsdagen bepalen; twee dagen voor het horen van de toegewezen getuigen en vooralsnog één dag voor een eventuele contra-enquête.
4.18.
Partijen moeten erop voorbereid zijn dat de rechter-commissaris na afloop van de getuigenverhoren een comparitie op diezelfde zitting kan bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom ter zitting verschijnen en vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
Proceskosten
4.19.
Nu het verzoek tot het horen van getuigen grotendeels wordt toegewezen en het verzoek tot inzage ex artikel 843a (oud) Rv niet langer is gehandhaafd, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor waarbij de onder 4.14 genoemde getuigen omtrent de in 3.6 vermelde feiten zullen worden gehoord;
5.2.
bepaalt dat het verhoor zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum in het paleis van justitie, Prins Clauslaan 60 te Den Haag, ten overstaan van mr. H.D. Overbeek als rechter-commissaris;
5.3.
Bepaalt dat partijen binnen vijf werkdagen na de datum van deze beschikking de door de rechtbank toe te zenden Zittingsprikker conform het hiervoor onder 4.17 bepaalde invullen;
5.4.
bepaalt dat de advocaat van CureVac voor de oproeping van de getuigen zorg zal dragen met inachtneming van het hiervoor onder 4.15 bepaalde en beveelt dat de advocaat van de Stichting AUMC ten behoeve van die oproeping binnen vijf werkdagen na de datum van deze beschikking schriftelijk de volledige naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de getuigen aan de advocaat van CureVac dient te verstrekken;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.D. Overbeek en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (versie van 8 november 2024).
2.De bestuurlijke fusie vond in 2018 plaats, maar de voor de juridische fusie benodigde wetswijziging werd pas op de genoemde datum van kracht.
3.Bij deze rechtbank geregistreerd onder zaaknummer C/09/681731 / 25-237.
4.Innovation Exchange Amsterdam: de afdeling die zich bezig houdt met de (commerciële) exploitatie van binnen de Stichting AUMC ontwikkelde kennis.
5.In het beslagrekest stond Amsterdam Universitair Medisch Centrum als verzoeker vermeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de Stichting AUMC meegedeeld dat dit berustte op een vergissing en dat de Stichting AUMC de juiste partij is. CureVac heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Partijen zijn het erover eens dat de Stichting AUMC in alle procedures (het beslagrekest, de onderhavige verzoekschriftprocedure en de op 21 januari 2025 aanhangig gemaakte bodemprocedure) de procespartij is.
6.Burgerlijk Wetboek.
7.Rijksoctrooiwet 1995.
8.HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250.
9.Zie HR 22 december 2017, voornoemd, r.o. 4.2.3.
10.Vgl. conclusie AG De Bock, ECLI:NL:PHR:2018:399, sub 3.10.
11.https://www.rechtspraak.nl/Paginas/handleiding-zittingsprikker.aspx.