ECLI:NL:RBDHA:2025:1103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
24/6391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom voor onvergundige onzelfstandige bewoning in Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen een last onder dwangsom voor onvergunde onzelfstandige bewoning beoordeeld. Eiser, de eigenaar van een woning aan [adres] in [plaats], heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 16 mei 2024 de last onder dwangsom handhaafde. De rechtbank heeft op 19 december 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat er sprake is van onvergunde onzelfstandige bewoning door meer dan drie personen, zoals vastgesteld door de Haagse pandbrigade. Eiser betwist de overtreding en stelt dat hij niet op de hoogte was van de situatie in de woning, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet de zorg heeft betracht die van hem verwacht kon worden. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij toezicht hield op het gebruik van de woning en heeft niet aangetoond dat hij de overtreding heeft voorkomen.

Daarnaast wordt het beroep van eiser op het overgangsrecht verworpen, omdat uit het inspectierapport blijkt dat er vier huurders waren en niet drie, wat betekent dat de gunstiger regels uit het overgangsrecht niet van toepassing zijn. De rechtbank oordeelt ook dat de opgelegde dwangsom niet onevenredig hoog is in verhouding tot de belangen die gediend zijn met handhaving. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde: mr. S.V. Benjamin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de last onder dwangsom voor onvergunde onzelfstandige bewoning door meer dan drie personen aan de [adres] in [plaats].
1.1
Met het bestreden besluit van 16 mei 2024 op de bezwaren van eiser heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 29 april 2024, de last onder dwangsom gehandhaafd.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is de eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats] (de woning). Naar aanleiding van een melding heeft de Haagse pandbrigade de woning geïnspecteerd. De inspecteurs hebben vastgesteld dat er sprake is van onvergunde onzelfstandige bewoning door meer dan drie personen. [1] Bij besluit van 13 september 2023 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd van maximaal € 5000,- om deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. In bezwaar is verweerder daarbij gebleven. Eiser is het daar niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Wat zijn de regels?
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, omdat het op een onjuiste grondslag is gebaseerd en ondeugdelijk is gemotiveerd. Ook is volgens hem de dwangsom onevenredig hoog. Voor 1 juni 2021 was er geen omzettingsvergunning nodig voor onzelfstandige bewoning door drie personen. Dit is veranderd met de derde wijzing van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. De woning is echter altijd aan maximaal drie personen verhuurd, in elk geval sinds 2020. Daarom mag dit op grond van het overgangsrecht 2021 worden voortgezet. [2] Dit geldt evenzeer op grond van de Nota Voorraadbeleid 2020. Ook in dat kader is geen vergunningsplicht ontstaan, omdat de woning na 1 juni 2021 niet weer onderdeel is gaan uitmaken van de voorraad zelfstandige woningen. Omdat de woning al voor 1 juni 2021 onttrokken was aan de reguliere woningvoorraad ten behoeve van bewoning door drie personen, mag dat conform het overgangsrecht zo blijven. Tenslotte betwist eiser in de zorgplicht tekort te zijn geschoten. Hij stelt dat de beheerder van de woning niet zomaar toegang heeft en dat daar ook terughoudend gebruik van moet worden gemaakt. Het inspectierapport is gebaseerd op onjuiste gegevens, omdat mevrouw Goga daarin als huurder is aangemerkt, terwijl zij niet op het huurcontract staat vermeld. Zij had zich dus niet, met dat contract, moeten kunnen inschrijven in de basisregistratie personen (BRP). Zij had daar in ieder geval geen toestemming voor van eiser en hij was daar ook niet van op de hoogte. Dit kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat eiser onzorgvuldig zou hebben gehandeld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een overtreding, dat eiser terecht is aangemerkt als overtreder en dat hem daarom de last onder dwangsom mocht worden opgelegd. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. [3]
Is er sprake van een overtreding?
5.1
Het bestreden besluit is gebaseerd op het inspectierapport woningonttrekking. De inspecteurs hebben vastgesteld dat er vier personen op het adres van de woning stonden ingeschreven in de Brp. Er waren in de woning acht slaapplaatsen aanwezig waarvan er vier in gebruik waren. Tijdens de inspectie waren er drie personen aanwezig die ook alle drie in de Brp stonden ingeschreven. Zij hebben alle drie verklaard dat ze op het adres met in totaal vier studenten zijn, zij samenwonen, samen de huur, elektra e.d. betalen en dat de huisbaas (lees: eiser) hier weet van heeft. De vierde huisgenoot was op dat moment op vakantie.
Uit het inspectierapport volgt dan ook dat sprake is van onvergunde onzelfstandige bewoning door meer dan drie personen. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces verbaal, zoals dit inspectierapport, tenzij eiser tegenbewijs levert. Dat heeft hij niet gedaan. Tegenover de vaststelling van de inspectie dat er in de woning vier slaapplaatsen in gebruik waren en vier mensen stonden ingeschreven in de Brp, staat de enkele stelling van eiser dat altijd uitdrukkelijk aan slechts drie personen is verhuurd, dat hij niet wist dat er vier mensen woonden en dat hij geen toestemming heeft gegeven voor het verblijf dan wel de inschrijving in de Brp van een vierde persoon. Naar het oordeel van de rechtbank is deze enkele stelling, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende om als tegenbewijs voor het inspectierapport te kunnen gelden. Daarom mocht verweerder concluderen dat er sprake is van een overtreding en overgaan tot handhaving.
Is eiser overtreder?5.2 De overtreding van onvergunde onzelfstandige bewoning, waarvoor eiser is aangeschreven, is een overtreding die direct verband houdt met de manier waarop een woning wordt gebruikt. De woning moet als zelfstandige woonruimte worden gebruikt. Een woningeigenaar kan in de regel beschikken over een dergelijk gebruik van zijn woning, ook als hij de woning heeft verhuurd. Dat kan hij bijvoorbeeld doen door in een contract bepalingen daarover op te nemen en toezicht te houden door inspecties. Ook eiser kon als eigenaar van de woning in dit opzicht beschikken over het gebruik van de woning.
5.3
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank echter niet de zorg betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevraagd om de overtreding te voorkomen. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk toezicht hield op het gebruik van de woning. Zo heeft eiser ter zitting verklaard in de huurovereenkomst geen bepalingen daartoe te hebben opgenomen, zoals een verbod om de woning onder te verhuren. Ook voorziet het contract niet in afspraken over inspecties. Evenmin heeft eiser aangetoond de woning überhaupt te hebben bezocht/geïnspecteerd.
5.4
Zoals hierboven onder 5.1 al is overwogen, heeft eiser slechts gesteld dat hij niet wist dat de woning aan vier mensen verhuurd werd. Niet is gebleken dat hij dat ook daadwerkelijk heeft gecontroleerd. Zo heeft hij verklaard dat hij voor het laatst eind 2022, bij de intrek van de door hem genoemde drie personen op het contract, de woning heeft geïnspecteerd en dat hij alleen de woning bezoekt bij de komst van nieuwe bewoners. Eiser heeft hier echter geen enkel bewijs van overgelegd. De stelling van eiser dat ook rekening moet worden gehouden met de privacy van de bewoners, maakt echter niet dat inspecties geheel achterwege gelaten kunnen worden. Daarbij is eiser er in de zomer van 2023 mee geconfronteerd dat er vier mensen de woning huurden, waardoor het helemaal voor de hand had gelegen dat hij het gebruik van de woning daarna (regelmatiger) zou controleren. Ook daarvan is niet gebleken. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk toezicht hield op het gebruik van de woning. Hij heeft dus niet de zorg betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevraagd om de overtreding te voorkomen.
5.5
Verder heeft verweerder op 4 december 2023, dus ruim na de bekendmaking van het primaire besluit, de woning nogmaals bezocht en geconstateerd dat de situatie niet was veranderd. Het is dan ook niet gebleken dat eiser in de tussentijd een controle heeft verricht en ten aanzien van de vastgestelde overtreding is opgetreden. Sterker nog: er woonden weer vier andere mensen dan in het door eiser overgelegde huurcontract op het adres, die allen verklaarden een contract te hebben gesloten op het kantoor van eiser. Door niet te voldoen aan de op hem rustende zorgplicht ter voorkoming van de overtreding, heeft eiser de overtreding aanvaard. Eiser kan dus worden aangemerkt als overtreder.
Kan eiser een beroep doen op het overgangsrecht?
5.6
Op grond van het overgangsrecht (zie hierboven onder punt 4) mag verhuur aan drie kamerbewoners in een huurhuis worden voortgezet, als dit al zo was voor 1 juni 2021. Nu uit het rapport is gebleken dat er sprake is van vier huurders en niet drie, gaat eisers beroep op het overgangsrecht alleen daarom al niet op. Daarbij heeft eiser ook in de zomer van 2023 tijdelijk aan vier mensen de woning verhuurd. Ook daardoor zijn de gunstiger regels uit het overgangsrecht en de nota woningvoorraad niet meer van toepassing. Dat eiser dit later rechtgezet zou hebben, maakt niet dat de situatie weer terug naar die van voor 2021 gaat. Eisers beroep op het overgangsrecht gaat dus niet op.
Is de dwangsom onevenredig hoog?
5.7
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd toegelicht dat onvergunde bewoning schrijnende gevolgen heeft, die hij effectief wil bestrijden. Eiser heeft niet onderbouwd wat zijn belangen zijn en waarom die in dit geval zwaarder zouden moeten wegen dan het algemeen belang dat is gediend met handhaving. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de last onder dwangsom niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.S. Clerx, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.J.C. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wettelijke regels

Huisvestingswet 2014
(zoals die gold op het moment dat verweerder het besluit nam)
1.
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a.
anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
b.
anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar met andere woonruimte samen te voegen of samengevoegd te houden;
c.
van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
d.
van onzelfstandige in zelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
e.
tot twee of meer zelfstandige woonruimten te verbouwen of in die verbouwde staat te houden.
2,
De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening gevallen aanwijzen waarvoor een vrijstelling geldt of waarin een ontheffing kan worden verleend van een verbod als bedoeld in het eerste lid. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Huisvestingsverordening Den Haag 2023
Artikel 5:1 Woonruimten met een vergunningplicht voor onttrekking, omzetting of woningvorming
1.Artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 is van toepassing op alle zelfstandige woonruimten behorend tot een gebouw gelegen in alle wijken van Den Haag.
[…]
Artikel 5:2 Vergunningplicht onttrekking, omzetting of woningvorming
De in artikel 5:1 genoemde woonruimten mogen niet zonder vergunning:
[…]
b. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimten voor drie of meer personen worden omgezet;
[…]
Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (oud)
Artikel 5:1 Woonruimten met een vergunningplicht voor onttrekking, omzetting of woningvorming
1.Artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 is van toepassing op alle zelfstandige woonruimten behorend tot een gebouw gelegen in alle wijken van Den Haag.
[…]
Artikel 5:2 Vergunningplicht onttrekking, omzetting of woningvorming
De in artikel 5:1 genoemde woonruimten mogen niet zonder vergunning:
[…]
b. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte voor vier of meer personen worden omgezet;
Nota Voorraadbeleid 2020 gemeente Den Haag
1.5
Overgangsregeling
Vóór de invoering van deze Nota voorraadbeleid 2020 was een omzettingsvergunning voor gebruik van een onzelfstandige woonruimte voor kamerbewoning van vier of meer personen voor alle woningen gelegen in alle wijken van Den Haag verplicht. Met dit beleid zal deze verplichting gelden voor drie of meer personen. Voor woningen waar kamerbewoning nu op basis van het oude beleid legaal zonder omzettingsvergunning plaatsvindt, zal geen omzettingsvergunning verplicht zijn, zolang de kamerbewoning in dezelfde hoedanigheid wordt voortgezet. Wanneer op een later moment dit onzelfstandige gebruik van een zelfstandige woning wordt doorbroken, of indien de woning zes achtereenvolgende maanden niet onzelfstandig is gebruikt, dan maakt die woning weer onderdeel uit van de voorraad zelfstandige woningen. Voor onzelfstandig gebruik van die woning is hierna óók een vergunning verplicht bij drie of meer personen. Ook wanneer er aan legaal niet vergunde kamerbewoning een bewoner wordt toegevoegd en er hierdoor onzelfstandig gebruik van een zelfstandige woning ontstaat van drie of meer personen, is een vergunning verplicht. Voor deze situatie geldt onder zowel het oude als het nieuwe beleid een vergunning plicht. Bij een aanvraag wordt gekeken of het aan de voorwaarden voor kamerbewoning voldoet

Voetnoten

1.Artikel 21, eerste lid, onder c, van de Huisvestingswet 2014 (Hvw) en artikel 5:2, onder b, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2023.
2.Eiser verwijst daarbij naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1772 en 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2143.
3.Artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van mei 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071 en ECLI:NL:RVS:2023:2067.