In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2025 uitspraak gedaan over een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder geldige gehandicaptenparkeerkaart. Betrokkene voerde aan dat zij in een noodsituatie verkeerde, omdat zij haar partner, die een hersenbloeding had, naar de spoedeisende hulp moest brengen. De kantonrechter heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat betrokkene in een file terechtkwam in de parkeergarage en dat de gehandicaptenparkeerplaatsen zich op de begane grond bevonden. De vertegenwoordiger van de officier van justitie stelde voor om het beroep deels gegrond te verklaren en het sanctiebedrag te matigen. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende aanleiding was om de opgelegde boete te matigen tot nihil, gezien de onderbouwde omstandigheden van betrokkene. De uitspraak werd gedaan door mr. W.R. van Hattum, bijgestaan door griffier D.C. Carsten. Betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden.