ECLI:NL:RBDHA:2025:1105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
24/7368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder bestuursdwang voor ontruiming sociale huurwoning wegens overtreding huisvestingsregels

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen een last onder bestuursdwang beoordeeld. Eiser had een last tot ontruiming van een sociale huurwoning ontvangen van het dagelijks bestuur van Holland Rijnland, omdat hij de woning zonder toestemming aan een gezin in gebruik had gegeven. De rechtbank oordeelt dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding is tussen eiser en de bewoner, en dat er geen zicht is op legalisatie van de situatie. Eiser had de woning sinds 2015 gehuurd, maar de bewoner was in de Basisregistratie ingeschreven zonder dat er toestemming was van de verhuurder. De rechtbank concludeert dat de last onder bestuursdwang terecht is opgelegd, omdat eiser de woning niet mocht onderverhuren zonder vergunning. De belangen van de minderjarige dochter van de bewoner zijn in de afweging meegenomen, maar de rechtbank oordeelt dat het maatschappelijk belang van een eerlijke verdeling van schaarse woonruimte zwaarder weegt dan de individuele belangen van eiser en de bewoner. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de last tot ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Verheij),
en

het dagelijks bestuur van Holland Rijnland, verweerder(gemachtigde: H.J. Walburg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de last onder bestuursdwang die hem is opgelegd. Bij besluit van 5 maart 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last tot ontruiming van een sociale huurwoning opgelegd.
1.1
Met het bestreden besluit van 8 juli 2024 op de bezwaren van eiser heeft verweerder de last onder bestuursdwang gehandhaafd.
1.2
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam] (bewoner), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. De echtgenote en dochter van de bewoner zijn als toehoorder meegekomen.

Beoordeling door de rechtbank

Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit, dat in bezwaar is gehandhaafd, een last onder bestuursdwang opgelegd omdat hij een overtreding heeft geconstateerd van de huisvestingsregels. [1] De sociale huurwoning aan de [adres] te [plaats] (de woning) is sinds 2015 verhuurd aan eiser. Sinds november 2022 is de bewoner in de Basisregistratie personen (Brp) van de gemeente Leiden ingeschreven op dit adres. In augustus 2023 is ook de dochter van de bewoner ingeschreven op dit adres en in oktober 2023 zijn echtgenote. Volgens verweerder is dit een overtreding, omdat eiser de woning aan dit gezin in gebruik heeft gegeven zonder toestemming, terwijl de woning eigenlijk alleen aan eiser is verhuurd. Er is volgens verweerder geen bewijs aangeleverd waaruit blijkt van een duurzame en gemeenschappelijke huishouding (en relatie) tussen eiser en bewoner. Daarbij is de woning niet geschikt voor het huisvesten van drie volwassenen en een kind, omdat er maar één slaapkamer is. In bezwaar is daar bij gekomen dat eiser inmiddels zelf ook zonder toestemming op het adres van de woning is ingeschreven, omdat is gebleken dat hij een andere woning gehuurd heeft. [2] Daarmee is de toestemming die hij eerder had gekregen om de woning te gebruiken vervallen. De last onder bestuursdwang houdt in dat eiser de woning binnen 8 weken moet ontruimen en de sleutels moet inleveren. Als niet aan deze last wordt voldaan, zal de woning door verweerder worden ontruimd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Volgens eiser voert hij wel degelijk een gemeenschappelijke huishouding met de bewoner en zijn gezin. Zo is er sprake van wederzijdse zorg. De bewoner betaalt de huur, eiser heeft de woning opgeknapt, doet een deel van het huishouden en betaalt de nutsvoorzieningen en de echtgenote van de bewoner doet de overige huishoudelijke taken voor het gezin. De bewoner is vlak na zijn komst naar Nederland zijn woning kwijtgeraakt en omdat de relatie met eiser zo goed verliep is hij al snel bij hem ingetrokken. Er is geprobeerd om een verklaring van inwoning te krijgen zodat de bewoner medehuurder kon worden, maar die zou zijn afgewezen omdat hij nog geen 24 maanden in de Brp stond ingeschreven. Dat is inmiddels wel bijna het geval, waardoor hij aan de voorwaarden voldoet. Het formaat van de woning is prima, het hele gezin woont er met plezier en er zijn geen klachten van omwonenden. Daarbij is er sprake van een minderjarige dochter van het gezin. Haar belangen hadden uitdrukkelijk gemotiveerd moeten worden meegewogen, gelet op artikel 8 van het EVRM [3] en artikel 27 van het IVRK. [4] Tenslotte wordt eiser zelf ook onevenredig hard geraakt door dit besluit, nu hij ernstig ziek is (hij heeft kanker). Hij probeert andere woonruimte te vinden maar dat zal, gelet op de huidige woningmarkt, niet op korte termijn lukken.
Wat zijn de regels?
4. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is er sprake van een overtreding?
5. Uit artikel 8, tweede lid van de Huisvestingswet volgt dat het verboden is om een sociale huurwoning zonder vergunning in gebruik te geven. Op grond van artikel 8 van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland is het verboden een sociale huurwoning als woonruimte in gebruik te nemen of te geven zonder huisvestingsvergunning van het Dagelijks Bestuur. Nu niet in geschil is dat eiser geen toestemming heeft van verhuurder om de woning aan de bewoner en diens gezin in gebruik te geven, heeft verweerder dit terecht aan hem tegengeworpen. Dat er sprake zou zijn van een gemeenschappelijke huishouding met de bewoner en zijn gezin en wederzijdse zorg op basis van een hechte vriendschap, is bovendien niet met stukken onderbouwd. Dit is enkel gebaseerd op de verklaringen van bewoner, terwijl uit de bevindingen van verweerder een ander beeld naar voren komt, namelijk dat eiser de sociale huurwoning onderverhuurt aan bewoner en daar niet zelf verblijft. Dat de bewoner wel geprobeerd zou hebben een verklaring van inwoning te vragen doet, wat hier ook van zij, hier niet aan af, omdat niet is gebleken dat hij daadwerkelijk toestemming heeft gekregen om met zijn gezin in de woning te trekken. Verweerder mocht daarom concluderen dat er sprake is van een overtreding en mocht tot handhaving overgaan.
5.1
Op grond van artikel 8, eerste lid van de Huisvestingswet is het verboden om een sociale huurwoning zonder vergunning in gebruik te nemen. Uit artikel 7 van de Huisvestingswet blijkt dat een huisvestingsvergunning ertoe strekt de woning legaal in gebruik te kunnen nemen. Dit brengt met zich dat de vergunning na die ingebruikname is uitgewerkt, zodat deze vergunning na het verlaten van de woning niet nog eens kan worden gebruikt om de woning weer in gebruik te nemen. [5] Vaststaat dat eiser in de huurperiode een andere woning heeft gehuurd. Hij heeft hiervan immers zelf een huurcontract overgelegd in bezwaar. Ook staat vast dat eiser bij de politie heeft verklaard dat hij in die andere woning woonde. De enkele, niet onderbouwde, stelling van eiser dat hij die woning voor een klant huurde en er zelf niet woonde, is onvoldoende om af te doen aan wat uit deze stukken blijkt. Ook om deze reden mocht verweerder dus concluderen dat er sprake is van een overtreding en mocht verweerder tot handhaving overgaan.
Is er concreet zicht op legalisatie?
5.2
Dat de reden dat bewoner geen toestemming heeft gekregen om medehuurder van de woning te worden, zou zijn gelegen in de omstandigheid dat hij daar nog geen 24 maanden woonde, maar dat dit nu wel bijna het geval is, maakt niet dat daarmee dus concreet zicht is op legalisatie. Na een inschrijvingsduur van 24 maanden, zou eerst inhoudelijk beoordeeld moeten worden of hij toestemming zou krijgen om medehuurder te worden. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat die toestemming niet gegeven zal worden. Enerzijds omdat eiser inmiddels ook geen toestemming meer heeft om de woning te gebruiken en anderzijds omdat het huis te klein is om met drie volwassenen en een kind te bewonen, nu er slechts 1 slaapkamer is.
Zijn er bijzondere omstandigheden?
5.3
Dat volgens eiser de woning prima voldoet en dat er geen klachten zijn van omwonenden, vormen geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet tot handhaving mag overgaan. Dit volgt uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [6] Ook volgt daaruit [7] dat medische omstandigheden alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen leiden tot het oordeel dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid handhavend kan optreden. De omstandigheid dat eiser kanker heeft (gehad), hoe zwaar dat ook voor eiser moet zijn, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Ter zitting is gebleken dat eiser ernstig ziek is geweest, maar dat het nu weer beter gaat met hem. Hij heeft iedere drie maanden controles, en na vijf jaar kan er een genezenverklaring volgen. Dat eiser nog moe is en slaapapneu heeft, maakt het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden niet anders. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat eiser de woning daadwerkelijk gebruikte. Dat hij door de ontruiming onevenredig hard geraakt zou worden, wordt dan ook niet gevolgd. Daarbij komt dat eiser een netwerk heeft waar hij terecht zou kunnen, bijvoorbeeld bij zijn vader, waar hij ook eerder gewoond heeft. Ook is gebleken dat hij zelfredzaam genoeg is om een andere huurwoning te vinden.
Is voldoende rekening gehouden met de belangen van het kind?
5.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de minderjarige dochter van de bewoner, gelet op het bepaalde in artikel 8 van het EVRM en artikel 27 van het IVRK. Daarbij staat voorop dat niet is gebleken dat eiser met de bewoner, zijn echtgenote en minderjarige dochter één gezin vormt en een gemeenschappelijke huishouding voert. Omdat zij zelf wel hebben gesteld bij elkaar te horen en samen te wonen heeft verweerder in de besluitvorming wel een belangenafweging in dit kader gemaakt voor alle betrokkenen. Verweerder heeft in die afweging mogen betrekken dat het maatschappelijk belang van een eerlijke verdeling van schaarse woonruimte een grotere rol speelt dan het individuele belang van eiser, de bewoner, zijn vrouw en minderjarige dochter om zonder toestemming in de woning te blijven. Daarbij komt dat het de eigen keuze was van eiser om de bewoner daar te laten wonen met zijn gezin. Dat de bewoner zelf heeft besloten om zijn gezin naar Nederland te halen zonder dat hij over adequate huisvesting beschikte, valt onder zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat een gezin met minderjarige kinderen niet zomaar op straat gezet wordt. Er zijn drie hulpverlenende instanties in Leiden die bij ontruimingen, waarbij kinderen betrokken zijn, voor opvang zorgdragen. Ook is verweerder nog niet tot ontruiming overgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangenafweging, te weten die tussen het maatschappelijk belang van een eerlijke verdeling van schaarse sociale woonruimte en het individuele belang van eiser/de bewoner en zijn gezin, op juiste en evenwichtige wijze uitgevoerd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.S. Clerx, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 30 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante regels

Huisvestingswet 2014
Artikel 7
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad categorieën woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mogen worden genomen of gegeven indien daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend.
(..)
Artikel 8
1. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te nemen zonder vergunning van burgemeester en wethouders.
2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2024
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Huishouden: een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of aantoonbaar willen gaan voeren. Er is sprake van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding als een woningzoekende en al degenen die tot zijn huishouden behoren tenminste één jaar in de Basisregistratie personen van een gemeente op hetzelfde adres zijn ingeschreven.
Toelichting:
Huishouden: Van een gemeenschappelijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding. Familieleden in de eerste graad (ouder die met meerderjarig kind in hetzelfde huis woont) voeren geen gezamenlijk huishouden. Kinderen die het hoofdverblijf bij de andere ouder hebben worden niet gerekend tot het huishouden van de woningzoekende. De basisregistratie personen is hierin leidend.
Artikel 8 Verbodsbepaling
Het is verboden een sociale huurwoning, middeldure huurwoning of standplaats als bedoeld in artikel 2 als woonruimte in gebruik te nemen of te geven zonder huisvestingsvergunning van het Dagelijks Bestuur.
Artikel 12 Vervallen van de huisvestingsvergunning
De huisvestingsvergunning vervalt van rechtswege indien de vergunninghouder feitelijk geen gebruik meer maakt van de vergunning.
Artikel 36 Hardheidsclausule
Het Dagelijks Bestuur en de op grond van deze verordening ingestelde urgentiecommissie kunnen in gevallen, waarin de toepassing van deze verordening zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard,, ten gunste van de aanvrager gemotiveerd afwijken van deze verordening.
Gemeentewet
Artikel 125
1. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van de raad zijn overgedragen en deze commissie een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorziet de raad daarin.
2. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van het college zijn overgedragen en deze commissie een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorziet het college daarin.
3. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van de burgemeester zijn overgedragen en die commissie bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissingen niet of niet naar behoren neemt, voorziet de burgemeester daarin.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Voetnoten

1.Overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 8 van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2024.
2.Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 8 van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2024.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 oktober 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AD7668.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4423. (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2019:4423)
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3883 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:3883).