In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister binnen een termijn van twee weken na een eerdere uitspraak van 13 januari 2025 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. Eiser heeft daarom beroep ingesteld, dat ontvankelijk is verklaard ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld door de rechtbank.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, wat betekent dat de minister alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 250,- per dag betalen, met een maximum van € 37.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 453,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld.
De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft de minister in de gelegenheid gesteld om alsnog een besluit te nemen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 mei 2025, en de rechtbank heeft de minister ook op de hoogte gesteld van de gevolgen van het niet tijdig nemen van een besluit, waaronder de verbeurde dwangsom.