ECLI:NL:RBDHA:2025:11067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
NL24.51647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvragen van Iraanse eisers wegens onvoldoende sociale en economische binding met Iran

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2025, wordt het beroep van drie Iraanse eisers tegen de afwijzing van hun visumaanvragen voor kort verblijf ongegrond verklaard. De eisers, die familiebanden hebben met een referent in Nederland, hebben op 3 april 2024 visumaanvragen ingediend. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvragen op 11 april 2024 afgewezen, omdat de eisers onvoldoende sociale en economische binding met Iran hebben aangetoond. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht twijfels heeft geuit over het voornemen van de eisers om tijdig terug te keren naar Iran, gezien de gebrekkige onderbouwing van hun binding met het land.

De rechtbank behandelt het procesverloop en de feiten van de zaak, waarbij wordt opgemerkt dat de nieuwe stukken die door de eisers in beroep zijn ingediend, deels buiten de ex tunc toetsing vallen. De rechtbank legt uit dat zij de situatie moet beoordelen zoals deze was op het moment van het bestreden besluit. De eisers hebben nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, zoals het hebben van een huurwoning en werk, maar deze zijn niet eerder naar voren gebracht en kunnen daarom niet worden betrokken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit.

De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sociale en economische binding van de eisers met Iran onvoldoende is aangetoond. De rechtbank wijst erop dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij verantwoordelijk zijn voor een gezin in Iran en dat de sociale binding met hun familie niet voldoende is om aan te tonen dat zij tijdig zullen terugkeren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de visumaanvragen door de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51647

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,

geboren op [datum 1],
V-nummer: [nummer 1],

[naam 2], eiser,

geboren op [datum 2],
V-nummer: [nummer 2],

[naam 3], eiseres 2,

geboren op [datum 3],
V-nummer: [nummer 3],
allen van Iraanse nationaliteit,
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, de minister

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Samenvatting

1. In deze uitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat de afwijzing van de visumaanvragen van eisers in stand blijft. De minister heeft kunnen stellen dat eisers onvoldoende hebben aangetoond dat zij sociale en economische binding hebben met Iran. Eisers hebben dit namelijk onvoldoende onderbouwd met stukken en informatie. De nieuwe stukken en stellingen in beroep, kunnen eisers niet baten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.1.
Eisers hebben de rechtbank het bestreden besluit van 4 december 2024 ter beoordeling voorgelegd. In dit besluit is de minister bij de afwijzing van de visumaanvragen van eisers gebleven. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld.
1.2.
Onder 2. staat het procesverloop in dit geding. Onder 3. staan de feiten en omstandigheden die van belang zijn. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eisers hebben op 3 april 2024 aanvragen ingediend voor een visum voor kort verblijf bij [naam 4] (hierna: referent).
2.1.
De minister heeft de visumaanvragen met de besluiten van 11 april 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 december 2024 op het bezwaar van eisers, is de minister bij de afwijzing van de aanvragen gebleven. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, referent en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eisers beogen familiebezoek aan referent en zijn gezin en hebben daarom visumaanvragen ingediend. Eiser en eiseres zijn de vader en moeder van referent. Eiseres 2 is de zus van referent.
3.1.
De minister heeft de visa geweigerd, omdat volgens hem de sociale en economische binding van eisers met Iran onvoldoende is aangetoond, dan wel gering is gebleken. Volgens de minister bestaat daarom redelijke twijfel over het voornemen van eisers om het Schengengebied (tijdig) te verlaten. [1] De minister heeft dit in de besluitvorming nader gemotiveerd.
3.2.
Eisers kunnen zich hier niet mee verenigen. De rechtbank gaat hierna in op wat namens hen is aangevoerd, voor zover dat van belang is voor deze zaak.
Nieuwe stukken in beroep
4. Eisers hebben bij aanvullende gronden nieuwe stukken overgelegd en aangevoerd dat eiser en eiseres nu een huurwoning hebben en dat eiser en eiseres 2 werk hebben. Volgens eisers onderbouwen de stukken het werk van eiser, van eiseres 2 en van haar echtgenoot, en dat eisers sociale en economische binding hebben met Iran. De stukken betreffen:
  • de vragenlijst ten behoeve van de visumaanvraag met betrekking tot eiseres 2;
  • een huurovereenkomst van eisers, van 21 april 2025;
  • kopieën van de geboorteakte en het paspoort van de echtgenoot van eiseres 2;
  • kopieën van het paspoort en van een eigendomsakte van de schoonmoeder van eiseres 2;
  • foto’s van eiser, eiseres 2 en haar echtgenoot.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij in reguliere zaken als deze
ex tuncmoet toetsen. Dat betekent dat de rechtbank de situatie beoordeelt zoals die was op het moment dat de minister het bestreden besluit nam. Feiten en omstandigheden ná de datum van het bestreden besluit, kunnen in beginsel niet bij de beoordeling van het besluit worden betrokken, omdat de minister dat ook niet kon betrekken bij zijn besluit. Nieuwe stukken kunnen alleen bij de beoordeling worden betrokken indien sprake is van onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de nieuwe stukken (deels) niet kunnen worden betrokken vanwege de ex tunc toetsing. Namens eisers zijn in beroep en op zitting andere feiten gesteld dan ten tijde van de besluitvorming. Zo is gesteld dat de ouders van referent nu een huurwoning hebben, dat de vader van referent werkt, en dat de zus van referent al sinds de visumaanvraag werkt. Deze feiten mag de rechtbank niet betrekken in een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, omdat eisers dit niet eerder naar voren hebben gebracht. Eisers kunnen deze feiten ten grondslag leggen aan een eventuele nieuwe visumaanvraag.
4.3.
De rechtbank overweegt in het bijzonder dat de overgelegde huurovereenkomst dateert van 21 april 2025, zes maanden na het bestreden besluit. Eisers hebben verder eerst in beroep gesteld dat eiser als vrachtwagenchauffeur een inkomen heeft en dat eiseres 2 al langer als styliste werkt, maar geen arbeidscontract heeft. In bezwaar en bij de aanvragen is echter aangegeven dat eiser en eiseres 2 geen werk hebben. Nog los van de omstandigheid dat dit nieuwe feiten zijn, is de stelling niet onderbouwd. Daartoe zijn de foto’s onvoldoende. Deze specifieke stukken worden daarom niet bij de beoordeling betrokken. De overige stukken wel, maar deze maken niet dat het betoog van eisers slaagt.
Vragenlijst visumaanvraag
5. Eisers hebben aangevoerd dat zij de vragenlijsten ten behoeve van hun visumaanvragen hebben ingediend. De minister heeft hen ten onrechte tegengeworpen dat deze niet zijn ontvangen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister aan eisers heeft kunnen tegenwerpen dat er namens eiseres 2 geen ingevulde vragenlijst is ingediend. Bij brief van 5 november 2024 zijn alleen ingevulde vragenlijsten namens eiser en eiseres ingediend. Anders dan namens eisers is aangevoerd, is niet tegengeworpen dat deze vragenlijsten niet zijn ontvangen. De minister heeft deze vragenlijsten namelijk betrokken in het bestreden besluit. Eerst bij de aanvullende gronden is alsnog de ontbrekende vragenlijst met betrekking tot eiseres 2 ingediend. Het alsnog indienen van de vragenlijst betekent echter niet dat de minister het ontbreken daarvan niet heeft kunnen tegenwerpen in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Sociale en economische binding
6. Eisers hebben verder aangevoerd dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat er redelijke twijfel bestaat over hun voornemen om tijdig te vertrekken. Eiser en eiseres hebben sociale binding vanwege hun broers, zussen en kleinkinderen in Iran. Referent heeft op zitting verklaard dat de familiebanden in Iran hecht zijn, zodat eisers daarom zullen terugkeren. Weliswaar is geen sprake van een zorgplicht, maar die is er ook niet met referent. Dat sprake is van problematiek in Iran betekent niet dat iedereen uit Iran in Nederland asiel zal aanvragen. Ook hebben eisers vanwege hun pensioen en onroerend goed economische binding met Iran. Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat de echtgenoot van eiseres 2 werk heeft in Iran. Eiseres 2 voorziet in haar levensonderhoud door zijn inkomen. Nu zij samen met haar echtgenoot woont heeft zij sociale en economische binding met Iran. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat eiseres eerder met een visum naar Nederland is geweest en tijdig is teruggekeerd, en dat voor de huidige aanvraag al retourtickets waren geboekt.
6.1.
De rechtbank overweegt dat op grond van de Visumcode het aan de visumaanvrager is, om met documenten en informatie aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor visumverlening. [2] Een visum wordt geweigerd, indien er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. [3]
6.2.
Uit het arrest Koushkaki [4] volgt dat de autoriteiten bij het onderzoek van een visumaanvraag over een ruime beoordelingsruimte beschikken over de relevante feiten, om te bepalen of sprake is van een van de weigeringsgronden. Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van de minister dat een weigeringsgrond zich voordoet, alleen terughoudend kan toetsen.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet (voldoende) is aangetoond dat eisers sociale en economische binding hebben met Iran, en dat daarom getwijfeld kan worden aan het voornemen van eisers om tijdig terug te keren. In dit verband heeft de minister op de leeftijd van eiser en eiseres kunnen wijzen, en de omstandigheid dat zij samen naar Nederland willen reizen. Ook heeft de minister kunnen betrekken dat niet gebleken is dat zij verantwoordelijkheid dragen voor een eigen gezin, nu hun kinderen meerderjarig zijn. De stelling dat de broers, zussen en kleinkinderen van eiser en eiseres in Iran verblijven, slaagt niet. Daartoe heeft de minister kunnen stellen dat niet gebleken is van een zorgplicht. Eisers hebben dit niet betwist. De stelling dat ook geen sprake is van een zorgplicht met referent, kan binding met Iran niet aannemelijk maken en slaagt daarom evenmin. Ook is de verklaring van referent dat familiebanden in Iran hecht zijn onvoldoende, omdat deze niet nader is onderbouwd. De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat de consequentie is dat niemand met sociale binding uit Iran naar Nederland zou kunnen reizen, nu de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het geval van eiser en eiseres de sociale binding juist niet is aangetoond. Met betrekking tot eiseres 2 heeft de minister kunnen stellen dat wel sprake is van enige sociale binding omdat haar echtgenoot in Iran blijft, maar dat het in onderlinge samenhang met alle omstandigheden ontoereikend wordt geacht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.4.
De minister heeft kunnen stellen dat met de overgelegde bewijsstukken niet is gebleken dat eisers economische verplichtingen hebben in Iran. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij voor het ontvangen van een pensioen of vanwege onroerend goed in Iran in persoon aanwezig moeten zijn. Eisers hebben dit voor wat betreft het pensioen niet gemotiveerd betwist. De rechtbank volgt eisers niet in de enkele stelling dat zij voor het eventuele verhuur, verkoop of onderhoud van hun eigen woning in persoon aanwezig moeten zijn, omdat deze niet nader is onderbouwd in het licht van de in Iran aanwezige meerderjarige kinderen van eiser en eisers. Met betrekking tot eiseres 2 heeft de minister kunnen stellen dat zij geen werk heeft en dat de herkomst van de gelden op haar bankrekening niet inzichtelijk zijn gemaakt, omdat daarover geen nadere stukken zijn ingediend. Eisers hebben dit niet betwist, maar in de gronden van beroep enkel gesteld dat er geen bewijs is van inkomen, van dat van haar echtgenoot of van economische verplichtingen. [5] Ook de bij aanvullende gronden van beroep overgelegde foto’s van het gestelde werk van de echtgenoot van eiseres 2 zijn onvoldoende om het werk van hem en de economische binding van eiseres 2 te onderbouwen. Eisers hebben verder niet toegelicht dat de identiteitsbewijzen en de eigendomsakte van de echtgenoot en schoonmoeder van eiseres 2 de sociale en economische binding van eisers met Iran aantoont.
6.5.
Tot slot heeft de minister kunnen stellen dat de garantstelling door referent en de retourtickets onvoldoende zijn om terugkeer te borgen, nu de sociale en economische binding met Iran niet is aangetoond of gering is gebleken. Ook heeft de minister onvoldoende kunnen achten dat aan eiseres eerder in 2014 een visum is verleend en zij toen is teruggekeerd. Daartoe heeft de minister terecht gesteld dat de aanvragen op eigen merites worden beoordeeld en dat, anders dan in 2014, eisers nu niet alleen om een visum voor eiseres verzoeken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Artikel 8 van het EVRM [6]
7. Eisers handhaven verder de stelling uit bezwaar dat de weigering in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, omdat referent eisers buiten het Schengengebied kan bezoeken. Eisers hebben dit in beroep niet inhoudelijk betwist.
Afzien van hoorzitting
8. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat de minister ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
8.1.
Van horen mag alleen in uitzonderlijke gevallen worden afgezien. [7] In dit geval heeft de minister eisers niet gehoord, omdat hij het bezwaar kennelijk ongegrond heeft geacht. [8] Een bezwaar is kennelijk ongegrond als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met de motivering van het eerste besluit.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor en heeft de minister mogen afzien van het horen van eisers en referent. Eisers hebben in bezwaar namelijk geen andersluidende en nieuwe stukken ingediend ter onderbouwing van de sociale en economische binding met Iran, terwijl dit wel van hen verwacht kon worden. Hoewel in de primaire besluiten aan eiser en eiseres is tegengeworpen dat de sociale binding met Iran niet is aangetoond, zijn in bezwaar geen nieuwe bewijsstukken ingediend ter onderbouwing van de sociale binding. Ook is in primo aan eiseres 2 tegengeworpen dat de economische binding niet is aangetoond, maar zijn er in bezwaar geen nieuwe bewijsstukken ter onderbouwing ingediend. De enkele stelling van eisers in beroep dat hierover tijdens een hoorzitting een toelichting gegeven had kunnen worden, had zonder bewijsstukken niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen. De minister heeft hun visumaanvragen mogen afwijzen. Eisers krijgen daarom geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, op grond van artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (de Visumcode).
2.Op grond van artikel 14 van de Visumcode.
3.Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.
5.Punt 9 gronden van beroep.
6.Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
8.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.