2.3.Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat de aanvraag niet compleet is. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat verzoekster eenhoofdig gezag heeft over de zoon. Ook is geen vervangende toestemmingsverklaring van de vader of vervangende toestemming van de rechter overgelegd.
3. Verzoekster vindt dat verweerder de paspoort aanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Hiermee belemmert verweerder het reizen van de zoon met verzoekster naar Nederland. Dat is in strijd met het recht op privé- en familieleven uit artikel 8 van het EVRM en met de rechten die de zoon heeft als Nederlander. Verweerder heeft een onjuiste interpretatie van de rechterlijke uitspraak uit Marokko. Er wordt expliciet vervangende toestemming gegeven voor de paspoortaanvraag. Daarnaast wordt voldaan aan alle voorwaarden voor erkenning van de uitspraak. Verzoekster doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar de situatie in de zaak Azaoum. Daar was ook niet expliciet vermeld dat het om Nederlandse paspoorten ging en nam verweerder wel aan dat de Marokkaanse rechtbank vervangende toestemming gaf. Verzoekster wijst op een wijziging van het Marokkaanse recht waardoor het niet langer nodig is dat beide ouders toestemming verlenen voor een paspoortaanvraag. Verweerder negeert dit. Het is duidelijk dat de vader niet wil meewerken aan de paspoortaanvraag. Dit in strijd met het belang van het kind en artikel 1:377a van het BW.Verzoekster heeft geen andere mogelijkheid dan een vervangende toestemming en ook daar frustreert de vader de gang van zaken. Verweerder heeft de hoorplicht geschonden door verzoekster niet te horen. Omdat het Chavez-visum over een paar maanden verloopt is er spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4. Op grond van artikel 52, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 wordt een paspoortaanvraag alleen in behandeling genomen als is voldaan aan de in de wet- en regelgeving gestelde voorwaarden.
In artikel 34, eerste lid, van de Paspoortwet staat, voor zover hier van belang, dat bij een aanvraag door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming wordt overgelegd van iedere persoon die het gezag uitoefent. In het tweede lid van dit artikel staat dat, indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening een van de personen die het gezag uitoefenen, weigert een verklaring van toestemming als bedoeld in het eerste lid, af te geven, deze op verzoek van de andere persoon die het gezag uitoefent, kan worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter, die alvorens te beslissen een vergelijk tussen de beide personen beproeft.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Op de zitting is gebleken dat het Chavez visum van verzoekster om naar Nederland te kunnen reizen eindigt op 14 oktober 2025. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er een spoedeisend belang is bij de gevraagde voorziening vanwege de beperkte houdbaarheidsduur van het Chavez visum. Daarbij is van belang dat onzeker is of er een nieuw visum wordt verleend als het eerdere is verlopen.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht de paspoortaanvraag niet in behandeling heeft genomen. De voorzieningenrechter zal dit hierna uitleggen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat als een van de personen die het gezag uitoefenen weigert een verklaring van toestemming af te geven, in dat geval de Marokkaanse rechter bevoegd is om een vervangende verklaring af te geven in de zin van artikel 34, tweede lid, van de Paspoortwet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de overgelegde uitspraak echter niet duidelijk dat de Marokkaanse rechter deze vervangende toestemming heeft afgegeven om een buitenlands dan wel Nederlands paspoort aan te vragen. Uit de uitspraak van 19 februari 2025 volgt enkel dat de rechter toestemming heeft gegeven een paspoort aan te vragen. De stelling van verzoekster dat dit toch wel in de uitspraak gelezen dient te worden, heeft zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt. Bovendien is in de Marokkaanse uitspraak expliciet opgenomen dat verzoekster de vervangene toestemming niet heeft gevraagd om naar het buitenland te reizen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bewijslast om aan te tonen dat er vervangende toestemming is afgegeven, bij verzoekster ligt en niet zoals zij stelt bij verweerder. Voor zover verzoekster stelt dat de vader van haar zoon handelingsonbekwaam is en daarom feitelijk geen toestemming kan geven, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter kan dat uit het dossier, in het bijzonder de stukken van het Cizdaarin, niet opmaken.
7. Verzoeksters betoog dat de Marokkaanse regelgeving over het vragen van een vervangende toestemming is gewijzigd en het daardoor niet langer nodig is voor de moeder om dat te vragen kan haar niet helpen. Deze regelgeving ziet immers op het aanvragen van een Marokkaans paspoort. De regelgeving voor het aanvragen van een Nederlands paspoort is ongewijzigd, de toestemming van beide ouders blijft vereist.
8. Ook het beroep op artikel 8 van het EVRMslaagt niet nu verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onderbouwd heeft dat zij gedwongen is om alleen naar Nederland te reizen en haar zoon in Marokko achter te laten. Als verzoekster dat zou doen is dat haar eigen keuze. Verder volgt de voorzieningenrechter verweerder in het standpunt dat geen sprake is van een onrechtmatige beperking van het Nederlanderschap van verzoeksters zoon. Zoals verweerder heeft toegelicht is de beperking op het Nederlanderschap gerechtvaardigd door de achtergrond van artikel 34 van de Paspoortwet, namelijk het voorkomen van kinderontvoering.
9. Het beroep van verzoekster op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat verzoekster heeft nagelaten aan te tonen dat sprake is van vergelijkbare gevallen. Daarnaast, zoals hiervoor overwogen, is het van belang dat in de wet- en regelgeving is bepaald dat bij een paspoortaanvraag voor een minderjarige toestemming van alle personen met gezag moet worden overgelegd dan wel bewijs van eenhoofdig gezag of vervangende rechterlijke toestemming. Met verweerder is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat, mocht het zo zijn dat in andere gevallen ondanks het ontbreken hiervan toch paspoorten zijn afgegeven, dit niet betekent dat in het geval van verzoekster hier ook van kan worden afgezien, omdat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat een overheidsinstantie gemaakte fouten moet herhalen.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden. Uit de aanvullende gronden in beroep zijn geen nieuwe omstandigheden naar voren gekomen die dit anders maken.