ECLI:NL:RBDHA:2025:11082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
25/2963 en 25/2962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep inzake paspoortaanvraag voor minderjarige zoon met Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft verzoekster, een moeder uit Marokko, een paspoort aangevraagd voor haar minderjarige zoon, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit bezit. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat verzoekster niet kon aantonen dat zij eenhoofdig gezag over haar zoon heeft en er geen vervangende toestemming van de vader of de rechter was overgelegd. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening is dat de minister onterecht handelt en het recht op privé- en familieleven van haar zoon schendt. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 12 juni 2025 behandeld en geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat de minister terecht de paspoortaanvraag niet in behandeling heeft genomen, omdat verzoekster niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. Verzoekster krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 25/2963 en 25/2962
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juni 2025 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoekster] , uit [geboorteplaats 1] (Marokko), verzoekster

(gemachtigde: A. Khottour),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.H.T. Geuzendam).

Procesverloop

1. Verzoekster heeft een paspoort aangevraagd voor haar minderjarige zoon. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 september 2024 (het primaire besluit) niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 6 mei 2025 op het bezwaar van verzoekster is verweerder bij het primaire besluit gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.
1.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoekster daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. De zoon van verzoekster is geboren op [geboortedatum 1] 2021 in [geboorteplaats 1] , Marokko. Hij is het kind van [naam] , geboren op [geboortedatum 2] 1979 in [geboorteplaats 2] en verzoekster, geboren op [geboortedatum 3] 1996 in [geboorteplaats 1] , Marokko. De ouders zijn gehuwd op 13 februari 2018 in [plaats] , Marokko. Dat huwelijk is op 11 juni 2024 in Marokko ontbonden door echtscheiding.
2.1.
De vader heeft door geboorte uit een Nederlandse vader het Nederlanderschap verkregen. De zoon heeft door geboorte de Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit verkregen. Aan hem is voor het laatst op 7 april 2022 een Nederlands paspoort afgegeven, geldig tot 7 april 2027. Het paspoort is op 13 november 2023 als vermist opgegeven.
2.2.
Verzoekster heeft op 6 juni 2024 bij de ambassade in Rabat een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend voor haar zoon.
2.3.
Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat de aanvraag niet compleet is. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat verzoekster eenhoofdig gezag heeft over de zoon. Ook is geen vervangende toestemmingsverklaring van de vader of vervangende toestemming van de rechter overgelegd.
Wat vindt verzoekster?
3. Verzoekster vindt dat verweerder de paspoort aanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Hiermee belemmert verweerder het reizen van de zoon met verzoekster naar Nederland. Dat is in strijd met het recht op privé- en familieleven uit artikel 8 van het EVRM en met de rechten die de zoon heeft als Nederlander. Verweerder heeft een onjuiste interpretatie van de rechterlijke uitspraak uit Marokko. Er wordt expliciet vervangende toestemming gegeven voor de paspoortaanvraag. Daarnaast wordt voldaan aan alle voorwaarden voor erkenning van de uitspraak. Verzoekster doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar de situatie in de zaak Azaoum. Daar was ook niet expliciet vermeld dat het om Nederlandse paspoorten ging en nam verweerder wel aan dat de Marokkaanse rechtbank vervangende toestemming gaf. Verzoekster wijst op een wijziging van het Marokkaanse recht waardoor het niet langer nodig is dat beide ouders toestemming verlenen voor een paspoortaanvraag. Verweerder negeert dit. Het is duidelijk dat de vader niet wil meewerken aan de paspoortaanvraag. Dit in strijd met het belang van het kind en artikel 1:377a van het BW. [2] Verzoekster heeft geen andere mogelijkheid dan een vervangende toestemming en ook daar frustreert de vader de gang van zaken. Verweerder heeft de hoorplicht geschonden door verzoekster niet te horen. Omdat het Chavez-visum over een paar maanden verloopt is er spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Wat zijn de regels?
4. Op grond van artikel 52, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 wordt een paspoortaanvraag alleen in behandeling genomen als is voldaan aan de in de wet- en regelgeving gestelde voorwaarden.
In artikel 34, eerste lid, van de Paspoortwet staat, voor zover hier van belang, dat bij een aanvraag door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming wordt overgelegd van iedere persoon die het gezag uitoefent. In het tweede lid van dit artikel staat dat, indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening een van de personen die het gezag uitoefenen, weigert een verklaring van toestemming als bedoeld in het eerste lid, af te geven, deze op verzoek van de andere persoon die het gezag uitoefent, kan worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter, die alvorens te beslissen een vergelijk tussen de beide personen beproeft.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Op de zitting is gebleken dat het Chavez visum van verzoekster om naar Nederland te kunnen reizen eindigt op 14 oktober 2025. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er een spoedeisend belang is bij de gevraagde voorziening vanwege de beperkte houdbaarheidsduur van het Chavez visum. Daarbij is van belang dat onzeker is of er een nieuw visum wordt verleend als het eerdere is verlopen.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht de paspoortaanvraag niet in behandeling heeft genomen. De voorzieningenrechter zal dit hierna uitleggen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat als een van de personen die het gezag uitoefenen weigert een verklaring van toestemming af te geven, in dat geval de Marokkaanse rechter bevoegd is om een vervangende verklaring af te geven in de zin van artikel 34, tweede lid, van de Paspoortwet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de overgelegde uitspraak echter niet duidelijk dat de Marokkaanse rechter deze vervangende toestemming heeft afgegeven om een buitenlands dan wel Nederlands paspoort aan te vragen. Uit de uitspraak van 19 februari 2025 volgt enkel dat de rechter toestemming heeft gegeven een paspoort aan te vragen. De stelling van verzoekster dat dit toch wel in de uitspraak gelezen dient te worden, heeft zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt. Bovendien is in de Marokkaanse uitspraak expliciet opgenomen dat verzoekster de vervangene toestemming niet heeft gevraagd om naar het buitenland te reizen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bewijslast om aan te tonen dat er vervangende toestemming is afgegeven, bij verzoekster ligt en niet zoals zij stelt bij verweerder. Voor zover verzoekster stelt dat de vader van haar zoon handelingsonbekwaam is en daarom feitelijk geen toestemming kan geven, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter kan dat uit het dossier, in het bijzonder de stukken van het Ciz [3] daarin, niet opmaken.
7. Verzoeksters betoog dat de Marokkaanse regelgeving over het vragen van een vervangende toestemming is gewijzigd en het daardoor niet langer nodig is voor de moeder om dat te vragen kan haar niet helpen. Deze regelgeving ziet immers op het aanvragen van een Marokkaans paspoort. De regelgeving voor het aanvragen van een Nederlands paspoort is ongewijzigd, de toestemming van beide ouders blijft vereist.
8. Ook het beroep op artikel 8 van het EVRM [4] slaagt niet nu verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onderbouwd heeft dat zij gedwongen is om alleen naar Nederland te reizen en haar zoon in Marokko achter te laten. Als verzoekster dat zou doen is dat haar eigen keuze. Verder volgt de voorzieningenrechter verweerder in het standpunt dat geen sprake is van een onrechtmatige beperking van het Nederlanderschap van verzoeksters zoon. Zoals verweerder heeft toegelicht is de beperking op het Nederlanderschap gerechtvaardigd door de achtergrond van artikel 34 van de Paspoortwet, namelijk het voorkomen van kinderontvoering.
9. Het beroep van verzoekster op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat verzoekster heeft nagelaten aan te tonen dat sprake is van vergelijkbare gevallen. Daarnaast, zoals hiervoor overwogen, is het van belang dat in de wet- en regelgeving is bepaald dat bij een paspoortaanvraag voor een minderjarige toestemming van alle personen met gezag moet worden overgelegd dan wel bewijs van eenhoofdig gezag of vervangende rechterlijke toestemming. Met verweerder is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat, mocht het zo zijn dat in andere gevallen ondanks het ontbreken hiervan toch paspoorten zijn afgegeven, dit niet betekent dat in het geval van verzoekster hier ook van kan worden afgezien, omdat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat een overheidsinstantie gemaakte fouten moet herhalen. [5]
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden. Uit de aanvullende gronden in beroep zijn geen nieuwe omstandigheden naar voren gekomen die dit anders maken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht de paspoortaanvraag niet in behandeling heeft genomen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Burgerlijk Wetboek.
3.Centrum indicatiestelling zorg.
4.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2792.