ECLI:NL:RBDHA:2025:11099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
NL25.9434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Jemenitische minderjarige afgewezen, beroep gegrond, besluit vernietigd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Jemenitische minderjarige. Eiser, geboren in 2007, had op 8 juni 2023 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie op 21 februari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 16 juni 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

Eiser heeft aangevoerd dat hij uit Jemen is gevlucht vanwege de oorlog en vreest voor rekrutering. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de humanitaire situatie in Jemen en de specifieke omstandigheden van eiser, zoals zijn jonge leeftijd en de nabijheid van geweld in zijn woonplaats. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Daarom is het beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd.

De rechtbank heeft de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 1.814. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9434

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 2007 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Op 8 juni 2023 heeft hij een asielaanvraag in Nederland ingediend. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij uit Jemen is gevlucht vanwege de oorlog. Dichtbij zijn woonplaats vindt strijd plaats. Ook vreest eiser dat hij wordt gerekruteerd.
2. Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eiser heeft volgens verweerder echter niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Jemen een gegronde vrees voor vervolging heeft dan wel een reëel risico op ernstige schade loopt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, [1] omdat eiser zich niet zo snel mogelijk heeft gemeld bij verweerder voor het indienen van zijn asielaanvraag. Ook heeft verweerder besloten tegen eiser een terugkeerbesluit uit te vaardigen en hem geen reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verlenen, omdat er adequate opvang voor eiser is in Jemen. Eiser dient binnen vier weken terug te keren naar Jemen.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt daartoe als volgt. Verweerder heeft ten onrechte eisers vrees voor (gedwongen) rekrutering niet als apart asielmotief genoemd en beoordeeld. Verder gaat verweerder voor Jemen ten onrechte niet uit van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld. [2] Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op de omstandigheid dat de zeer slechte humanitaire omstandigheden in Jemen een gevolg zijn van het gewapend conflict. Ook heeft verweerder niet gereageerd op de door eiser in de zienswijze genoemde rapporten en informatie. Verder had verweerder bij zijn beoordeling moeten betrekken dat eisers woonplaats bij de frontlinie ligt en rekening moeten houden met eisers jonge leeftijd. Daarnaast heeft verweerder de asielaanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser, voordat hij zich meldde, enkele dagen moest bijkomen van zijn reis naar Nederland. Verweerder heeft in dat verband ook op geen enkele manier rekening gehouden met zijn minderjarigheid. Tot slot heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door een tweede aanvullend voornemen zeven maanden na het eerste voornemen uit te brengen. Als verweerder sneller had besloten, dan was eiser nog minderjarig geweest en was eisers leeftijd wel van belang geweest voor het nemen van de beslissing of eiser een reguliere vergunning krijgt op grond van het buitenschuldbeleid en bij het nemen van een terugkeerbesluit.
Jemen en artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
4. De rechtbank zal als eerste de beroepsgrond over de algemene situatie in Jemen in relatie tot artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn bespreken. Hierover oordeelt zij als volgt.
5. Verweerder heeft het landenbeleid voor Jemen vastgelegd in paragraaf C7/19 van de Vc. [3] Daaruit blijkt dat aangenomen wordt dat in Jemen sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld (minder uitzonderlijke situatie). Een vreemdeling uit Jemen moet dus op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk maken waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
6. De rechtbank overweegt dat in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn humanitaire omstandigheden enkel een rol kunnen spelen als deze zijn ontstaan als gevolg van handelen of nalaten van partijen. Uit artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn volgt immers dat een actor van vervolging is vereist. Uit de landeninformatie die door eiser is aangehaald, wordt afgeleid dat de slechte humanitaire situatie grotendeels is veroorzaakt door het jarenlange conflict en door het handelen van actoren wordt verergerd of bestendigd. Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op de humanitaire situatie in Jemen en de invloed van de strijdende partijen op die situatie. Uit het arrest Sufi en Elmi van het EHRM [4] volgt dat humanitaire problemen die in overwegende mate zijn ontstaan als gevolg van een gewapend conflict worden onderscheiden van humanitaire problemen die worden veroorzaakt door armoede en natuurrampen. Wanneer de erbarmelijke humanitaire omstandigheden voornamelijk te wijten zijn aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, dan moet verweerder beoordelen of eiser bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter,’en verder in ogenschouw nemen, ‘
his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. [5] Verweerder heeft dit in het bestreden besluit ten onrechte niet beoordeeld. Het ligt op de weg van verweerder om aan de hand van de meest recente landeninformatie te beoordelen wat de veiligheidssituatie in Jemen is en in hoeverre de strijdende partijen invloed hebben op de humanitaire noodsituatie. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 januari 2025. [6]

Conclusie en gevolgen

7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is reeds om die reden gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, waaronder begrepen het terugkeerbesluit, omdat dit is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 21 februari 2025;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 24 juni 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn).
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Europees Hof voor de rechten van de mens.
5.Arrest van 28 juni 2011, Sufi en Elmi v. het Verenigd Koninkrijk, app. no. 8319/07 en 11449/07.
6.Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2025:558.