ECLI:NL:RBDHA:2025:11126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
23/3489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag eenmalige energietoeslag 2022 door college van burgemeester en wethouders van Leiden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2025, in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Leiden, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een eenmalige energietoeslag 2022 beoordeeld. Eiseres, een Leidse student, had op 16 december 2022 een aanvraag ingediend voor de energietoeslag, maar het college had deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat zij als kamerbewoner niet in aanmerking kwam. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit in de beslissing op bezwaar van 30 maart 2023. Tijdens het beroep heeft het college de aanvraag opnieuw beoordeeld en op 12 maart 2025 een wijzigingsbesluit genomen, waarin de afwijzing opnieuw werd gehandhaafd omdat eiseres geen noodzakelijke informatie had aangeleverd.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht de afwijzing heeft gehandhaafd. Eiseres had de kans om aanvullende informatie te verstrekken, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. De rechtbank concludeert dat het college niet in staat was om het recht op de energietoeslag vast te stellen zonder de benodigde gegevens. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3489

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. Kotteman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigde: P.A.P. van de Ven).

Samenvatting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een eenmalige energietoeslag 2022 van 16 december 2022 terecht heeft gehandhaafd.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college met het wijzigingsbesluit van 12 maart 2025 het besluit tot afwijzing van de aanvraag van eiseres om een eenmalige energietoeslag terecht heeft gehandhaafd. Het beroep tegen dat besluit is ongegrond.

Procesverloop

1. Op 16 december 2022 heeft eiseres de eenmalige energietoeslag 2022 aangevraagd.
1.1.
Met de melding van 16 december 2022 heeft het college eiseres op de hoogte gesteld dat zij niet in aanmerking komt voor de eenmalige energietoeslag 2022, op de grond dat zij kamerbewoner is. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.2.
In de beslissing op bezwaar van 30 maart 2023 (bestreden besluit 1) heeft het college dit besluit gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het college heeft de gedingstukken ingediend.
1.4.
Hangende het beroep heeft het college de aanvraag opnieuw beoordeeld. In het besluit van 12 maart 2025 (bestreden besluit 2) heeft het college de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een eenmalige energietoeslag 2022 gehandhaafd, op de grond dat zij, ondanks dat het college daar herhaaldelijk om heeft gevraagd, de voor de beoordeling van haar aanvraag nodige informatie niet heeft aangeleverd. Het college heeft hierdoor het recht op eenmalige energietoeslag 2022 niet kunnen vaststellen.
1.5.
De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld gronden tegen bestreden besluit 2 aan te voeren. Eiseres heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.6.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen desgevraagd niet hebben aangegeven dat zij gebruik hebben willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
1.7.
Daarom heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Beoordeling door de rechtbank

2. In het bestreden besluit 2 heeft het college de grondslag van de afwijzende beslissing herzien. Het college heeft in dat besluit de afwijzing van de aanvraag van eiseres van de eenmalige energietoeslag 2022 gehandhaafd, op de grond dat zij, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, het college geen nadere informatie heeft verschaft aan de hand waarvan het college het recht op energietoeslag heeft kunnen vaststellen.
3. De rechtbank stelt vast dat bestreden besluit 2 een wijzigingsbesluit is als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Op grond van die bepaling heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op dat besluit. Eiseres heeft bij de inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit 1 geen belang meer. In zoverre is het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt hierna het van rechtswege mede op bestreden besluit 2 betrekking hebbende beroep.
4. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een eenmalige energietoeslag 2022 aanvankelijk gehandhaafd – kort gezegd – op de grond dat, hoewel eiseres in bezwaar in de gelegenheid is gesteld om alsnog met name financiële informatie (salarisspecificaties en bankafschriften) over te leggen, zij dit niet tijdig heeft gedaan, waardoor het college het recht op de eenmalige energietoeslag 2022 niet heeft kunnen vaststellen. In beroep heeft eiseres alsnog inkomensgegevens overgelegd. Het college heeft daaruit kennelijk geconcludeerd dat het inkomen van eiseres ten tijde van belang niet aan toekenning van een eenmalige energietoeslag in de weg stond. Reden voor het college om naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 februari 2024 [1] het bezwaar van eiseres opnieuw te beoordelen en te onderzoeken of zij in 2022 beschikte over een eigen energiecontract. Het college heeft via e-mail op 10 januari 2025 aanvullende informatie hierover bij eiseres opgevraagd. Op verzoek van eiseres heeft het college de termijn waarbinnen de gegevens aangeleverd konden worden verlengd tot 14 februari 2025. Eiseres heeft volgens het college toen laten weten dat die termijn voor haar haalbaar was. Daarna heeft het college van haar geen reactie meer ontvangen. Het college heeft toen op 21 februari 2025 en op 28 februari 2025 telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van eiseres. Op het verzoek van het college om te reageren per e-mail of telefoon is geen reactie van de gemachtigde gekomen.
5. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
5.1.
De CRvB, de hoogste rechter in sociale zekerheidszaken, heeft in de onder 4. genoemde uitspraak van 29 februari 2024 [2] geoordeeld over de afwijzing van de aanvraag om energietoeslag van een student in de gemeente Amsterdam. In die gemeente gold voor studenten het hebben van een energiecontract op naam als extra voorwaarde om voor de energietoeslag in aanmerking te komen. De CRvB was van oordeel dat studenten en andere minima zich voor wat betreft de aanspraak op energietoeslag in een vergelijkbare situatie bevinden, en dat er sprake is van ongelijke behandeling door aan studenten (onder meer) de voorwaarde van een energiecontract op naam te stellen. Volgens de CRvB was deze ongelijke behandeling van studenten in vergelijking met andere minima echter gerechtvaardigd. Hiertoe is overwogen dat de regeling voor de eenmalige energietoeslag uitdrukkelijk alleen is bedoeld om inwoners te compenseren die daadwerkelijk worden getroffen door de verhoging van de energiekosten. Bij studenten is lastig vast te stellen in hoeverre zij daadwerkelijk met de gestegen energiekosten worden geconfronteerd, omdat de woon- en leefsituatie van studenten nogal varieert. Sommigen huren een kamer met een huurprijs inclusief energiekosten, anderen wonen nog bij hun ouders. Daarom vond de CRvB het gerechtvaardigd dat in de gemeente Amsterdam als extra eis gold dat de student een eigen energiecontract heeft. Het beroep op schending van artikel 14 van het EVRM en van artikel 1 van Protocol 12 van het EVRM werd daarom verworpen.
5.2.
Het college heeft onderzocht of eiseres alsnog voor de eenmalige energietoeslag 2022 in aanmerking kon komen. Daarvoor gold dan als voorwaarde dat zij in 2022 over een zelfstandig energiecontract beschikte. Het lag daarom op haar weg om in het kader van het nadere onderzoek dat het college heeft uitgevoerd, stukken over te leggen waaruit dat bleek. Eiseres heeft, ondanks het verzoek daartoe en ondanks de verlenging van de termijn waarbinnen dat moest gebeuren, niets overgelegd waaruit naar voren komt dat zij in 2022 over een eigen energiecontract beschikte en daarmee in beginsel aanspraak kon maken op de eenmalige energietoeslag 2022.
5.3.
Nu eiseres geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij ten tijde van belang een zelfstandig energiecontract had en zij ook geen gronden tegen bestreden besluit 2 heeft aangevoerd, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat het college de afwijzing van de aanvraag van eiseres om de eenmalige energietoeslag 2022 terecht heeft gehandhaafd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is voor zover gericht tegen het besluit van 30 maart 2023 (bestreden besluit 1) niet-ontvankelijk. Het van rechtswege mede op het besluit van 12 maart 2025 (bestreden besluit 2) betrekking hebbende beroep is ongegrond. Bestreden besluit 2 blijft daarom in stand. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag van 16 december 2022 om de eenmalige energietoeslag 2022 gehandhaafd blijft. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 30 maart 2023 (bestreden besluit 1) niet-ontvankelijk;
- verklaart het van rechtswege mede op het besluit van 12 maart 2025 (bestreden besluit 2) betrekking hebbende beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.