ECLI:NL:RBDHA:2025:11139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
682035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op Uniemerk en auteursrechten in kort geding met betrekking tot exploitatie van surfkampen en -resorts

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en gedaagden met betrekking tot inbreuk op intellectuele eigendomsrechten. De eiser, houder van het Uniemerk 'Solid Surf & Yoga House', vorderde dat gedaagden zich zouden onthouden van inbreuk op het merk en auteursrechtelijk beschermde werken. De eiser stelde dat gedaagden zonder toestemming gebruik maakten van het merk en de bijbehorende rechten, wat leidde tot verwarring bij het publiek en schade voor de eiser. Gedaagden voerden aan dat zij een geldige licentie hadden om het merk te gebruiken, gebaseerd op een Business Partnership Agreement (BPA) en een Share Transfer Sales Agreement (STSA). De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagden zich rechtsgeldig konden beroepen op de licentie, waardoor er geen sprake was van merkinbreuk. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de licentie niet eenzijdig kon worden opgezegd zonder een redelijke opzegtermijn en dat er onvoldoende gronden waren voor de beëindiging van de samenwerking. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in overeenkomsten omtrent intellectuele eigendomsrechten en de voorwaarden voor opzegging.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel – voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/682035 / KG ZA 25-226
Vonnis in kort geding van 24 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] , Indonesië,
eiser,
advocaat: mr. L. Bezoen te Enschede,
tegen

1.[gedaagde] ,

te [woonplaats 2] , Indonesië,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
PT PMA BALI OMBAK BIRU,
te [plaats] , Indonesië,
gedaagden,
advocaat: mr. C.B. van der Berg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] (mannelijk enkelvoud) worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde] en Biru.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 maart 2025 met producties EP01 tot en met EP08;
- de op 6 mei 2025 door [eiser] ingediende akte overlegging producties, met producties EP09 tot en met EP12;
- de op 7 mei 2025 door [eiser] ingediende akte overlegging productie, met productie EP13.
1.2.
Op 9 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, maar [gedaagden] heeft verklaard pas kort voor de zitting op de hoogte te zijn geraakt van het kort geding. De dagvaarding was betekend aan een adres in Frankrijk waarvan [gedaagde] gemotiveerd bestreed dat dat nog zijn adres is. De zitting is vervolgens aangehouden om [gedaagden] in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de dagvaarding en een advocaat in te schakelen.
1.3.
Op 14 mei 2025 heeft [eiser] een akte overlegging producties ingediend met producties EP14 en EP15 en op 15 mei 2025 heeft [gedaagden] een akte houdende overlegging producties ingediend met producties GP01 tot en met GP03.
1.4.
Op 19 mei 2025 is de mondelinge behandeling voortgezet, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Partijen hebben vragen van de voorzieningenrechter beantwoord en hun standpunten nader toegelicht aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. De zaak is vervolgens op verzoek van partijen aangehouden tot 2 juni 2025 in verband met schikkingsonderhandelingen. Partijen hebben de voorzieningenrechter op 30 mei 2025, respectievelijk 2 juni 2025 laten weten dat zij geen overeenstemming hebben bereikt en vonnis verzocht. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is houder van het op 13 januari 2017 aangevraagde en op 18 augustus 2017 ingeschreven Uniewoordmerk ‘Solid Surf & Yoga House’ met inschrijvingsnummer 016249641, voor diensten in de klassen 41 (voor onder andere ‘
sporting and cultural activities, including surf lessons’) en 43 (voor onder andere ‘
temporary accomodation’ en ‘
hotel restaurant services’), hierna te noemen: het Merk.
2.2.
[eiser] heeft een formule ontwikkeld ten aanzien van de exploitatie, promotie en reservering van surfkampen en surfresorts onder het Merk in Portugal, Marokko, Sri Lanka en Indonesië.
2.3.
[eiser] biedt zijn diensten onder meer aan via de website onder het domein .
2.4.
Op 15 januari 2023 hebben [eiser] , [gedaagde] en de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) een ‘
Business Partnership Agreement’ (hierna: de BPA) gesloten, die ertoe strekt dat [gedaagde] 20% van de aandelen zou verwerven in Biru. De BPA – waarin [eiser] is aangeduid als ‘
Party 1', [gedaagde] als ‘
Party 2’ en [naam 1] als ‘
Party 3’ – bevat de volgende overwegingen:
In de BPA is bepaald dat [gedaagde] zich verplicht in totaal € 111.857 te betalen aan [eiser] en [naam 1] voor de ‘
purchase of shares’; € 94.500 aan [eiser] en € 17.357 aan [naam 1] . Daarnaast kwamen partijen een ‘
purchase of solid brand rights’ overeen. Artikel 2 van de overeenkomst betreft de ‘
solid brand rights’ en luidt als volgt:
Verder bevat de BPA onder meer de volgende bepalingen:
(...)
2.5.
Op 7 september 2023 hebben [eiser] en [gedaagde] een ‘
Share Transfer Sales Agreement’ gesloten (hierna: de STSA), waarin is overeengekomen dat [eiser] nog eens 36% van zijn aandelen in Biru overdraagt aan [gedaagde] . In de considerans is opgenomen:
In de STSA is verder niets bepaald over merkgebruik en/of de formule.
2.6.
[gedaagde] heeft in 2023 ook de feitelijke leiding over Biru en de exploitatie van Solid Surf House Bali gekregen.
2.7.
[gedaagden] heeft in maart 2024 de domeinnaam geregistreerd en heeft onder dat domein een website geopenbaard. Vanaf 18 augustus 2024 heeft [gedaagden] de website onder die domeinnaam actief gepromoot door gebruik te maken van Google-advertenties. Daarnaast heeft [gedaagden] een afzonderlijk Instagram-account met de gebruikersnaam ‘solidsurfbali’ gecreëerd. Ter illustratie is hieronder een schermafbeelding van de website en van het Instagram-account weergegeven.
2.8.
In oktober 2024 heeft [eiser] zijn laatste aandelen in Biru overgedragen aan de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ), waarna de aandelen in Biru als volgt zijn verdeeld: [gedaagde] (55%), [naam 1] (20%) en [naam 2] (15%).
2.9.
[eiser] heeft [gedaagden] per brieven van 24 januari, 5 februari en 11 februari 2025 in gebreke gesteld voor het in strijd handelen met de STSA en gesommeerd de inbreuk op zijn intellectuele eigendomsrechten te staken door onder meer het gebruik van de separate domeinnaam met webpagina, Google-advertenties en het Instagram-account te staken.
2.10.
In zijn brief van 16 februari 2025 heeft [eiser] – met een beroep op de STSA – het gebruiksrecht van het Merk opgezegd met een transitieperiode van zes maanden:
[…]
2.11.
Per brief van 3 maart 2025 heeft (de advocaat van) [eiser] de BPA met onmiddellijke ingang beëindigd:
On behalf of [eiser] I hereby terminate the Agreement. This means that you and PT PMA Bali Ombak Biru must immediately cease and desisit from using the Formula
2.12.
In mei 2025 is het Instagram-account met de gebruikersnaam ‘solidsurfbali’ verwijderd. In dezelfde maand heeft [gedaagden] een nieuw Instagram-account gecreëerd met de gebruikersnaam ‘soleiasurf’ en de domeinnaam geregistreerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat weergegeven – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagden] veroordeelt om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van iedere inbreuk op het Merk en de auteursrechtelijk beschermde werken binnen de Europese Unie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag;
II. [gedaagden] gebiedt om zich te onthouden van oneerlijke concurrentie (onrechtmatig handelen) binnen de Europese Unie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag;
III. [gedaagden] veroordeelt in de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv [1] , vermeerderd met de wettelijke rente;
IV. [gedaagden] veroordeelt in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. de termijn als bedoeld in artikel 1019i Rv bepaalt op zes maanden na de datum van dit vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagden] maakt inbreuk op het Merk in de zin van artikel 9 lid 2 sub b UMVo [2] door zonder toestemming van [eiser] in de Europese Unie gebruik te maken van tekens die overeenstemmen met het Merk in onder meer zijn domeinnaam (), op zijn website (‘Solid Surf House’) en Instagram-account (‘solidsurfbali’). Deze tekens zullen hierna worden aangeduid als de Tekens. [gedaagden] gebruikt deze Tekens voor dezelfde diensten als waarvoor het Merk is ingeschreven, waardoor verwarring bij het publiek kan optreden. Daarnaast handelt [gedaagden] met deze wijze van gebruik in strijd met de BPA, zodat sprake is van wanprestatie. In de derde plaats maakt [gedaagden] inbreuk op de auteursrechten van [eiser] door zonder zijn toestemming op zijn website gebruik te maken van afbeeldingen en logo’s, waarvan het auteursrecht bij [eiser] berust. Tot slot is sprake van oneerlijke concurrentie, waardoor [eiser] schade lijdt, bestaande uit omzetverlies en reputatieschade.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure op grond van artikel 1019h Rv.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
De (internationale en relatieve) bevoegdheid van de voorzieningenrechter om kennis te nemen van de vorderingen die zijn gegrond op inbreuk op het Merk, berust op artikel 123 lid 1 jo. artikel 124 onder a en 125 lid 5 UMVo [3] in verbinding met artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-Verordening inzake het Gemeenschapsmerk, nu de veronderstelde inbreuk (mede) heeft plaatsgevonden in Nederland. Deze bevoegdheid is op grond van artikel 125 lid 5 jo. artikel 126 lid 2 UMVo beperkt tot het grondgebied van Nederland.
4.2.
Voor zover de vorderingen gegrond zijn op auteursrechtinbreuk of oneerlijke concurrentie, is de voorzieningenrechter bevoegd voorzover het gestelde onrechtmatig handelen in Nederland heeft plaatsgevonden, al omdat [gedaagden] is verschenen en die bevoegdheid niet heeft betwist (op grond van artikel 6 Brussel I
bis-Vo jo artikel 9 Rv). Zoals [gedaagden] terecht betoogt is ook deze bevoegdheid beperkt tot Nederland en niet EU-wijd.
4.3.
Voor zover de vorderingen zijn gegrond op wanprestatie is de voorzieningenrechter bevoegd daarvan kennis te nemen omdat de partijen bij de BPA een forumkeuze voor de Nederlandse rechter hebben gemaakt.
Spoedeisend belang
4.4.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat het spoedeisend belang in beginsel is gegeven zolang de gestelde inbreuk of het gestelde onrechtmatig handelen voortduurt.
4.5.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij de vorderingen, omdat de gestelde merkinbreuk voortduurt, althans dreigt voort te duren. [eiser] heeft meerdere sommatiebrieven aan [gedaagden] gestuurd en een voorstel gedaan om onderling tot overeenstemming te komen, zonder dat [gedaagden] hierop inhoudelijk heeft gereageerd of een onthoudingsverklaring heeft gedaan. [eiser] heeft hiermee naar voorlopig oordeel voldoende voortvarend opgetreden.
Merkinbreuk
4.6.
[eiser] stelt dat [gedaagden] inbreuk maakt op het Merk zoals bedoeld in artikel 9 lid 2 sub b UMVo. Van inbreuk in de zin van artikel 9 lid 2 sub b UMVo is sprake als een partij het betrokken teken, dat gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk, zonder toestemming van de merkhouder, gebruikt voor het aanbieden van dezelfde of overeenstemmende waren en/of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, indien daardoor bij het in aanmerking komende publiek van die waren en/of diensten (directe of indirecte) verwarring kan ontstaan.
4.7.
Volgens [eiser] maakt [gedaagden] door het exploiteren van een website, het beheren van een Instagram-account, het registreren van een domeinnaam voor die website en het beheren van Google-advertenties met gebruik van de Tekens inbreuk op het Merk. [eiser] stelt dat dit gebruik niet in overeenstemming is met de overeengekomen licentie in de BPA, zodat geen sprake is van toestemming voor het gebruik van de Tekens.
4.8.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagden] is dat geen sprake is van merkinbreuk omdat hij toestemming heeft van [eiser] om het Merk te gebruiken. [gedaagden] verwijst hierbij naar de hiervoor in randnummer 2.4 opgenomen artikelen 2.1 en 4.4 van de BPA en stelt dat sprake is van een algemene licentie, die slechts begrensd wordt door de in die artikelen opgenomen beperkingen. Volgens [gedaagden] valt zijn gebruik van de Tekens binnen de reikwijdte van de licentie die [eiser] in de BPA aan [gedaagden] heeft verleend.
4.9.
Om te beoordelen of het gebruik van de Tekens door [gedaagden] in overeenstemming is met de in de BPA overeengekomen licentie, moet bekeken worden of [gedaagden] zich houdt aan de in artikelen 2.1 en 4.4 van de BPA opgenomen beperkingen. Daarin is een recht verleend aan [gedaagde] om het Merk te gebruiken in de regio Bali voor de onderneming van Biru volgens het ‘Solid brand’ concept. Alleen [gedaagde] is partij bij de BPA, Biru niet. Uit de artikelen 2.1 en 4.4., gelezen in samenhang met de rest van de overeenkomst, volgt echter dat het gebruiksrecht (mede) wordt verleend door [eiser] aan Biru. [gedaagde] verkrijgt krachtens de BPA immers aandelen in Biru, de vennootschap die op dat moment de onderneming drijft die het Merk gebruikt, met het doel om die onderneming onder het Merk voort te zetten. [eiser] heeft, in reactie op het door [gedaagden] gestelde gebruiksrecht, ook niet betoogd dat het in de BPA verleende gebruiksrecht niet aan Biru is verleend.
4.10.
De in artikel 4.4 BPA omschreven beperking om te werken volgens het bestaande concept, waarover alleen is vermeld: ‘
One Package Fits All – Surf Camp / Surf Resort – Surf Instructor Course Concept’,wordt in de BPA niet verder uitgewerkt. De STSA bevat ook geen nadere uitwerking van de licentievoorwaarden. Er is daarmee sprake van een algemene licentie voor het gebruik van het Merk, met de enkele voorwaarden dat de licentie beperkt is tot (het gebruik van het Merk in) de regio van Bali en dat [gedaagden] de in artikel 4.4 BPA genoemde pakketten aanbiedt.
4.11.
De vraag of [gedaagden] zich heeft gehouden aan de beperking om het Merk enkel in de regio Bali te gebruiken, beantwoordt de voorzieningenrechter naar voorlopig oordeel bevestigend, omdat [gedaagden] enkel surfkampen op Bali aanbiedt onder het Merk. Het feit dat [gedaagden] de Tekens op zijn Instagram-account, in zijn domeinnaam, op zijn website en bij het beheren van Google-advertenties gebruikt, waardoor deze ook gericht zijn op het publiek buiten de regio Bali, doet daar niet aan af. Gezien de aard van de onderneming, die gericht is op buitenlandse toeristen, valt dat gebruik onder de normale bedrijfsvoering. Voor gebruik dat niet gericht is op de Europese Unie heeft [gedaagden] ook geen licentie voor het Merk nodig.
4.12.
[eiser] heeft niet gesteld dat [gedaagden] geen gebruik maakt van de concepten of pakketten. Integendeel, in zijn brief van 16 februari 2025 heeft [eiser] [gedaagden] zes maanden de tijd gegeven om te stoppen met het gebruik van de formule, waarbij hij expliciet verwijst naar het gebruik van de concepten of pakketten door [gedaagden] :
“Transition Period & Final Compliance Requirements:
[…]
- The concepts “One Package Fits All” and “Solid Surf Academy” are explicitly tied to the franchise and cannot be used in any form moving forward,
- […]
- The concepts “One Package Fits All” and “Solid Surf Academy” are strictly franchise-owned and cannot be used in any form moving forward.”
4.13.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] verplicht is de promotie en boekingen voor zijn onderneming via de website en
social media-kanalen van [eiser] te laten lopen. Een dergelijke beperking van de licentie zijn partijen naar voorlopig oordeel echter niet overeengekomen in de BPA of de STSA.
4.14.
De voorzieningenrechter is daarom voorshands van oordeel dat het exploiteren van een website, het beheren van een Instagram-account, het registreren van een domeinnaam en het beheren van Google-advertenties met gebruik van de Tekens binnen de reikwijdte valt van de in de BPA overeengekomen licentie. Van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst is derhalve geen sprake.
4.15.
[eiser] voert in de tweede plaats aan dat hij de licentie voor gebruik van het Merk (per brief van 16 februari 2025 en vervolgens van 3 maart 2025) heeft opgezegd, zodat [gedaagden] geen recht meer heeft het Merk te gebruiken. [gedaagden] heeft betwist dat de licentie rechtsgeldig is opgezegd: hij betwist onder verwijzing naar artikel 4.8. van de BPA dat het mogelijk is de BPA of de licentie op te zeggen. Hij meent dat hij een eeuwigdurende licentie heeft verkregen.
4.16.
De BPA bevat geen uitdrukkelijke bepaling over de duur van de licentie. Partijen hebben evenmin een bepaling in de BPA opgenomen die voorziet in een termijn voor opzegging van de BPA. Welke gevallen zij op het oog hebben gehad met hun afspraak in artikel 4.8 om afstand te doen van het recht ‘
to dissolve or repeal’de BPA, hebben partijen ook niet toegelicht
.Bij de uitleg van de overeenkomst hanteert de voorzieningenrechter de Haviltex-maatstaf. Die maatstaf houdt kort gezegd in dat niet alleen de tekst van de overeenkomst van belang is, maar dat beslissend is de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De omstandigheden van het geval kunnen dus meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gegeven.
4.17.
Een duurovereenkomst zoals een merklicentie is in beginsel opzegbaar. Daarbij dienen wel de eisen van redelijkheid en billijkheid in acht te worden genomen, wat kan betekenen dat er een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat, dat er een redelijke opzegtermijn in acht wordt genomen en/of een aanbod voor betaling van schadevergoeding wordt gedaan.
4.18.
[gedaagde] heeft in 2023 een bedrag van € 225.493,- (€ 190.550,- aan [eiser] en € 34.993 aan [naam 1] ) betaald om een licentie te verkrijgen voor het voortzetten van het gebruik van het Merk door Biru, de onderneming waarvan hij aandelen verwierf, naast een vergoeding van € 111.857,- voor de aandelen in Biru. De BPA spreekt van een ‘purchase’ van de ‘registered Solid brand’. De prijs voor de licentie was eenmalig en dus niet periodiek of afhankelijk van met de onderneming gegenereerde omzet. Gelet op de aard en omvang van de onderneming is voorshands voldoende aannemelijk dat dit een aanzienlijke licentievergoeding bedroeg. Dit geldt zeker bij een onmiddellijke opzegging twee jaar na het aangaan van de overeenkomst en zonder restitutie van een deel van de licentievergoeding. Deze omstandigheden leiden er toe dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat er sprake is van een licentie voor gebruik van het Merk door Biru voor surfreizen naar een surfschool/surfresort op Bali die niet eenzijdig opzegbaar is, zonder een ruime opzegtermijn in acht te nemen en/of betaling van een schadevergoeding aan te bieden. Dat heeft [eiser] in zijn brief van 3 maart 2025 niet gedaan. Daarin is de BPA immers met onmiddellijke ingang beëindigd. Voor zover [eiser] zich daarnaast nog beroept op de opzegging in de brief van 16 februari 2025 per 17 augustus 2025, baat hem dat niet al omdat die termijn nog niet is verstreken. Bovendien lijkt die opzegging te zijn ingetrokken door de brief van 3 maart 2025.
4.19.
[eiser] kan zich voorshands ook niet beroepen op zwaarwegende gronden om tot een beëindiging te komen op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Van dergelijke zwaarwegende gronden is onvoldoende gebleken.
4.20.
De slotsom is dat [gedaagden] zich momenteel rechtsgeldig kan beroepen op de licentie. Omdat het gebruik van [gedaagden] naar voorlopig oordeel binnen de reikwijdte van de geldige licentie valt (zie r.o. 4.14), is geen sprake van merkinbreuk in de zin van artikel 9 lid 1 sub b UMVo, zodat de vordering van [eiser] onder I (zie 3.1) zal worden afgewezen voor zover deze ziet op merkinbreuk.
Auteursrecht
4.21.
[eiser] vordert onder I eveneens dat [gedaagden] zich onthoudt van iedere inbreuk op zijn auteursrechtelijk beschermde werken. [eiser] heeft in de dagvaarding op geen enkele wijze gesteld en onderbouwd om welke werken dit precies zou gaan, waarom deze werken auteursrechtelijke bescherming toekomen en hoe [gedaagden] daarop inbreuk maakt. Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft hij de stelling ingenomen dat [gedaagden] gebruik maakt van afbeeldingen en logo’s waarvan het auteursrecht bij [eiser] berust. De voorzieningenrechter gaat aan die stelling voorbij, omdat die te laat is geponeerd. De vordering onder I zal daarom ook worden afgewezen voor zover het betrekking heeft op auteursrechtinbreuk.
Wanprestatie
4.22.
[eiser] komt geen beroep toe op wanprestatie. Zoals hiervoor is uitgelegd, heeft [gedaagden] op dit moment naar voorlopig oordeel een geldige licentie voor gebruik van het Merk en valt zijn gebruik van de Tekens binnen de reikwijdte van die licentie.
Oneerlijke concurrentie
4.23.
[eiser] stelt dat [gedaagden] zonder instemming van [eiser] gebruik maakt van het Merk en de intellectuele eigendomsrechten die op de formule rusten en dat daarom sprake is van onrechtmatig handelen, dan wel oneerlijke concurrentie. Nu het gebruik van het Merk door [gedaagden] naar voorlopig oordeel binnen de reikwijdte van de licentie van de BPA valt, ligt ook deze vordering voor afwijzing gereed. Wat betreft het gebruik van de overige IE-rechten heeft [eiser] – om dezelfde reden als uitgelegd in rechtsoverweging 4.21 – te weinig gesteld. De vordering onder II zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.24.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van [gedaagden] maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. [gedaagden] heeft specificaties van zijn advocaatkosten van in totaal € 19.353,- overgelegd.
4.25.
De onderhavige zaak is een zaak ter handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de zin van artikel 1019 Rv. Teneinde de redelijkheid en evenredigheid van de opgevoerde kosten te kunnen beoordelen, wordt aansluiting gezocht bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017). De daarin vermelde tarieven worden geacht redelijk en evenredig te zijn. Deze zaak valt, gelet op de beperkte omvang en complexiteit van de inhoud van de zaak, naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder de categorie eenvoudig kort geding met een maximumtarief van € 6.000,-.
4.26.
Het bedrag van € 6.000,- wordt vermeerderd met het griffierecht van € 714,- en de nakosten van € 178,-, waarmee het totaalbedrag uitkomt op € 6.892,- (plus de verhoging van de nakosten in geval van betekening zoals vermeld in de beslissing).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 6.892,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Bus, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk.
3.Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk.