ECLI:NL:RBDHA:2025:11194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
09-361090-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring diefstal met geweld in vereniging met jeugddetentie en werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De feiten zijn als volgt: op 26 september 2024 heeft de verdachte samen met medeverdachten een gouden ketting en horloge van een slachtoffer weggenomen, waarbij fors geweld is gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten georganiseerd te werk zijn gegaan, waarbij het slachtoffer op brute wijze is beroofd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 104 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is een werkstraf van 35 uren en een leerstraf TACt Regulier van 35 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding van € 11.445,11, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, rekening houdend met zijn jeugdige leeftijd en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-361090-24
Datum uitspraak: 26 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 12 juni 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R. Schiphuis en de advocaat van de verdachte is mr. M.M. Vié. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, een gouden ketting en/of horloge, in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [de aangever] , in elk geval aan een
ander dan aan hem en/of zijn mededaders toebehoorde heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [de aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door een of meerdere keren met hard voorwerp op het hoofd
van die [de aangever] te slaan en/of die [de aangever] naar de grond te werken
en/of een vuurwapen te tonen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen verklaard.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024312452, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 262). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 juni 2025;
Het proces-verbaal van aangifte van [de aangever] , opgemaakt op 26 september 2024. (p. 13-15);
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 september 2024 (p. 122-123).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 26 september 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen een gouden ketting en horloge, die aan [de aangever] toebehoorde
nheeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen [de aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door een of meerdere keren met
eenhard voorwerp op het hoofd van die [de aangever] te slaan en die [de aangever] naar de grond te werken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 105 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), alsmede met een contactverbod met het slachtoffer, een locatieverbod voor het adres van de woning en de winkel van het slachtoffer en een contactverbod met de medeverdachten. De officier van justitie heeft daarnaast een werkstraf voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen jeugddetentie en de leerstraf TACt Regulier van 35 uren, subsidiair 17 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat de verdachte geen directe bijdrage heeft geleverd aan de ten laste gelegde geweldshandelingen en dat hij als eerste openheid van zaken heeft gegeven over de beroving. Daarnaast is verzocht rekening te houden met het advies van de psycholoog om de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De verdachte is bereid om mee te werken aan de leerstraf en hij kan zich vinden in de geadviseerde bijzondere voorwaarden. De afgelopen zes maanden heeft de verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed gehouden aan de voorwaarden. Bovendien heeft de verdachte zijn schoolexamens ondertussen grotendeels behaald, zijn stage bijna afgerond en heeft hij een bijbaan. De verdediging heeft daarom verzocht om geen jeugddetentie meer op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feitDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. De verdachte en de medeverdachten zijn hierbij georganiseerd te werk gegaan. Een aantal uren voor de diefstal met geweld zijn twee medeverdachten in de winkel van het slachtoffer geweest om een voorverkenning te doen. Op het moment dat het slachtoffer iets voor 17:00 uur zijn winkel aan het afsluiten was, zijn de verdachte en een medeverdachte in zijn richting gerend. Vervolgens is het slachtoffer meerdere keren op het hoofd geslagen met een baksteen die was gewikkeld in een theedoek. De verdachte en medeverdachte hebben de ketting en het horloge van het slachtoffer zijn lichaam gerukt en zijn vervolgens weggerend.
Door deze gewelddadige beroving is er op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, waarbij hij pijn en letsel heeft opgelopen. Daarbij heeft de beroving plaatsgevonden op klaarlichte dag, waarbij een omstander en zijn kind – op korte afstand – getuige zijn geweest van het voorval. Dit soort misdrijven veroorzaken niet alleen grote onrust en gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook in de rest van de samenleving. Uit de toelichting op de ingediende vordering tot schadevergoeding blijkt dat de beroving het slachtoffer nog altijd bezighoudt en van invloed is op zijn dagelijks leven. Het slachtoffer heeft psychische hulp ingeschakeld en zijn gevoel van veiligheid is aangetast, waardoor hij niet meer zijn werkzaamheden voor zijn bedrijf kan uitvoeren zoals voorheen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij – vooraf – geen enkele blijk heeft gegeven rekening te houden met deze gevolgen van zijn handelen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 april 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een mishandeling en wederspannigheid.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 6 juni 2025 van en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat het recidiverisico wordt ingeschat op laag en gemiddeld. Gebleken is dat de verdachte is gebaat bij structuur en duidelijkheid. De Raad vindt het daarom van belang dat de begeleiding en het toezicht door de jeugdreclassering wordt voortgezet. De verdachte overziet onvoldoende de gevolgen van zijn handelen en kan zelfgenoegzaam en snel gekrenkt zijn als hij het gevoel heeft dat hij verkeerd benaderd wordt. In contact met andere jongeren kan de verdachte jong en naïef zijn. De Raad vindt daarom de gedragsinterventie TACt Regulier passend, gericht op het vergroten van vaardigheden en zelfinzicht. De voorlopige hechtenis heeft een preventieve werking gehad, en de verdachte beseft dat nieuw delictgedrag leidt tot (zwaardere) straffen, zeker omdat hij inmiddels meerderjarig is. Ingeval van een bewezenverklaring wordt geadviseerd om een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden en de leerstraf TACt Regulier op te leggen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het psychologisch rapport van R.B. Adriaensen (klinisch psycholoog) van 4 maart 2024 (
de rechtbank begrijpt: 4 maart 2025). Daaruit volgt – kort samengevat – dat het recidiverisico wordt ingeschat op laag gemiddeld tot middelmatig. Bij de verdachte is sprake van een achterblijvende sociaal-emotionele ontwikkeling en een enigszins achterblijvende morele en cognitieve ontwikkeling. Daarbij heeft verdachte een zelfbeschermende en enigszins een impulsieve grondhouding. Hierdoor is hij beperkt in zijn probleembesef, (zelf)reflecterend vermogen en inlevingsvermogen. Ook is hij enigszins onderontwikkeld in zijn (interpersoonlijke) conflicthanteringsvaardigheden, probleemoplossende vermogens, impulscontrole, gedragsremmingen, zelfsturing en zelfregulatie. Hierdoor overziet de verdachte de consequenties van zijn eigen handelen minder goed, heeft hij moeite zich te verplaatsen in anderen en is hij vatbaar, om bij hoog oplopende stress en zodra hij zich ongelijkwaardig behandeld voelt door een ander, geweld en/of agressie in te zetten als oplossingsstrategie. Dit heeft ook invloed gehad op de gedragskeuzes en gedragingen die de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde heeft gemaakt. Gelet daarop wordt geadviseerd om het ten laste gelegde feit, indien bewezen, in enigszins verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met bijzondere voorwaarden en daarnaast de leerstraf TACt Regulier. Om de verdachte te stimuleren in zijn persoonlijke ontwikkeling en het recidiverisico terug te brengen tot een aanvaardbaar risico, wordt onder andere toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering en herstelbemiddeling met het slachtoffer als bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De deskundige van Jeugdbescherming west heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte sociaal is en gemakkelijk contact maakt. Ingeval van een discussie of conflict kan de verdachte negatief overkomen. De verdachte moet leren om soms tot tien te tellen en op een later moment op een kalme manier te reageren.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundige voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt voor een diefstal met geweld een werkstraf vanaf 60 uren dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie vermeld. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat er meerdere daders zijn, er fors fysiek geweld is gebruikt en dat het slachtoffer daardoor verwondingen heeft opgelopen. Ook de omstandigheden waaronder de beroving is gepleegd, wegen zwaar mee. Hoewel de verdachte niet degene is geweest die het meeste geweld heeft toegepast, heeft hij wel de benen van het slachtoffer vastgehouden en de ketting van de nek van het slachtoffer getrokken. Ter zitting heeft de verdachte naar zijn vermogen geprobeerd excuses aan te bieden aan het slachtoffer. De rechtbank maakt daaruit op dat de verdachte inmiddels begrijpt dat wat er is gebeurd een grote impact heeft gehad en nog altijd heeft op het slachtoffer. Daarnaast houdt de rechtbank rekening ten ermee dat de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis goed heeft meegewerkt aan de schorsingsvoorwaarden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht (46 dagen), waarvan 104 dagen voorwaardelijk, een werkstraf voor de duur van 35 uren en de leerstraf TACt Regulier van 35 uren, de juiste pedagogische interventie is.
De voorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd, omdat de rechtbank het van belang vindt dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten en dient als stevige waarschuwing voor de verdachte. Aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren verbinden en de bijzondere voorwaarden opleggen die de Raad adviseert, waaronder een meldplicht bij de jeugdreclassering en het volgen van een dagbesteding. Ook neemt de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer, een locatieverbod voor de winkel van het slachtoffer en een contactverbod met de medeverdachten op als bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet geen noodzaak voor een locatieverbod voor het huisadres van het slachtoffer, nu er geen enkele aanleiding is te veronderstellen dat de verdachte daar naar toe zal gaan en dit bovendien ondervangen wordt door het algemene contactverbod.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[de aangever] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. M. Oosterveen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van de schade een bedrag van € 15.195,11, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 5.195,11 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel hoofdelijk voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de gevorderde materiële schade die ziet op de gouden ketting maximaal toe te wijzen tot het bedrag waarvoor de ketting is aangekocht, te weten
€ 2.712,46. Dat de goudprijs na aankoop van de ketting is gestegen, maakt niet dat de vermogensschade daarmee is toegenomen. Daarbij komt dat de ketting tevens aan slijtage onderhevig is. Ten aanzien van de armband staat niet vast of de benadeelde partij de armband droeg op het moment van het incident, nu dit niet blijkt uit de aangifte. Het causaal verband tussen de schade armband en het feit ontbreekt daarmee. Daarnaast zijn de kosten voor de reparatie van de armband onvoldoende onderbouwd. De verdediging heeft daarom verzocht deze post van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De verdediging heeft ten aanzien van de post kleding en schoenen primair verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze post niet verder is onderbouwd en onduidelijk is of de benadeelde partij de kleding terug heeft of zal krijgen. Subsidiair wordt de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade wordt verzocht dit bedrag te matigen en toe te wijzen tot een bedrag dat in overeenstemming is met vergelijkbare jurisprudentie en de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Ten aanzien van de ketting is de rechtbank van oordeel
dat door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd dat de ketting wegens de stijging van de goudprijs in waarde is gestegen sinds de aankoop daarvan. De rechtbank zal deze schadepost die bestaat uit een bedrag van € 3.500,- dan ook toewijzen. Het deel van de vordering dat ziet op de schade aan de armband zal worden afgewezen, vanwege het ontbreken van causaal verband nu niet vast is komen te staan dat het slachtoffer deze armband tijdens het incident droeg. Voor wat betreft de schade aan de kleding en de schoenen maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid naar billijkheid (zoals voortvloeit uit artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Nu de kleding van het slachtoffer na het bewezenverklaarde zichtbaar onder het bloed zat, deze kleding in beslag is genomen voor onderzoek en het slachtoffer de kleding en schoenen tot op heden niet heeft teruggekregen, is dit deel van de vordering voldoende onderbouwd. De rechtbank stelt de schade vast op € 250,-. De overige materiële schade die door de benadeelde partij is gevorderd zal de rechtbank toewijzen zoals gevorderd.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Aan het geweld dat bij de diefstal is gebruikt heeft het slachtoffer een litteken op zijn voorhoofd overgehouden. Uit de toelichting op de vordering en de slachtofferverklaring blijkt dat het incident een grote impact op de benadeelde partij heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank maakt voor de vaststelling van de omvang van de schade gebruik van haar bevoegdheid om deze naar billijkheid vast te stellen. Mede gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, zal de rechtbank de immateriële schade vaststellen op € 6.425,-. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 11.445,11, bestaande uit € 5.020,11 aan materiële schade en € 6.425,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 september
2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden
toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk
aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de
verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft
betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde
partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 11.445,11,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [de aangever] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
150 (HONDERDVIJFTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (46 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
104 (HONDERDVIER) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming west te Den Haag op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich gedurende de proeftijd inzet voor het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding;
3. zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen een straal van 250 meter rond het adres Madridweg 34 te Den Haag, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
4. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
Aangever
- [de aangever] , geboren op [geboortedatum 2] 1987, met uitzondering van contact in het kader van herstelrecht via een officieel herstelrechttraject en in dat kader uitsluitend in overleg met de jeugdreclassering;
Medeverdachten
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2006;
- [medeverdachte 2] , geboren [geboortedatum 4] 2007;
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 5] 2008;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
35 (VIJFENDERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
17 (ZEVENTIEN) DAGEN;
veroordeelt de verdachte ook tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten TACt Regulier, voor de duur van
35 (VIJFENDERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
17 (ZEVENTIEN) DAGEN;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [de aangever] gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [de aangever] , een bedrag van € 11.445,11, bestaande uit
€ 5.020,11 aan materiële schade en € 6.425,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 september 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst af de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking heeft op de schade aan de armband (€ 175,-);
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 11.445,11, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Herfkens, rechter, voorzitter,
mr. M. de Kleine, kinderrechter,
en mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van:
mrs. E.P.M. van der Hoorn en L.B.M.A. Roozen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2025.