ECLI:NL:RBDHA:2025:11208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
NL24.49014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om faciliterend visum voor verblijf bij Nederlandse kinderen en de niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar door de minister van Buitenlandse Zaken beoordeeld. Eiseres, een Eritrese vrouw, heeft sinds februari 2024 geprobeerd een faciliterend visum te verkrijgen om bij haar Nederlandse kinderen te verblijven. De minister heeft haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij van mening was dat er geen rechtsmiddel openstond tegen de e-mail van de Hoofddirectie Consulaire en Visumcode zaken, waarin werd gesteld dat een geldig reisdocument noodzakelijk was voor de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de Visumcode in dit geval niet onverkort toegepast kan worden, omdat dit een negatieve invloed heeft op de rechten van eiseres. De rechtbank concludeert dat de nationale procedurevoorschriften uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn en dat de minister het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten, vastgesteld op € 1.814,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49014

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres,

(gemachtigde: mr. R.P. van Empel - Bouman),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, de minister

(gemachtigde: mr. R.P.G. Bel).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres.
1.2.
Bij schrijven van 18 oktober 2024 heeft de gemachtigde van eiseres bezwaar gemaakt tegen de reactie van de Hoofddirectie Consulaire en Visumcode zaken van 26 september 2024 op een verzoek van eiseres van 5 september 2024 om aan haar een faciliterend visum te verstrekken. Met het besluit van 30 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiseres is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Ook zijn naar de zitting gekomen familieleden eiseres, onder wie de dochters van eiseres ( [naam] en [naam] ) en de moeder van eiseres.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1983 en heeft de Eritrese nationaliteit.
2.1.
Eiseres wil bij haar Nederlandse kinderen in Nederland verblijven. Daarom probeert eiseres sinds 12 februari 2024 een faciliterend visum te verkrijgen.
2.2.
Voor zover nu van belang heeft de gemachtigde van eiseres namens haar op 5 september 2024 een verzoek gedaan bij “Backoffice van Buitenlandse zaken” om vast te stellen dat zij recht heeft op verblijf bij haar Nederlandse kind(eren) en aan haar een faciliterend visum te verstrekken. Op dit verzoek van eisers heeft de Hoofddirectie Consulaire en Visumcode zaken op 26 september 2024 per e-mail gereageerd. In deze e-mail staat onder meer het volgende: “Zoals in ons schrijven van 23 september 2024 aangegeven, hebben wij het verzoek om de aanvraag tot het verlenen van een faciliteren visum in behandeling te laten nemen, voorgelegd aan de Consulaire Service Organisatie (CSO) in Den Haag. Deze afdeling heeft ons van de volgende informatie voorzien:
De aanvraag van een faciliterend kort verblijf visum wordt afgegeven op basis van de EU-visumcode. Hiervoor geldt dat een eigen reisdocument noodzakelijk is, dit kan zijn een geldig paspoort van het land van herkomst of een Ethiopisch vluchtelingenpaspoort.” De e-mail is een vervolg op een e-mail van 23 september 2024 waarin staat: “Hartelijk dank voor uw schrijven namens uw cliënte mevrouw (…). U geeft hierin aan dat het niet lukt om de aanvraag tot het verlenen van een faciliterend visum in behandeling te laten nemen. Dit omdat uw cliënte als vluchteling uit Eritrea in Ethiopië verblijft en niet over een paspoort beschikt. De correspondentie met VFS Global, de Nederlandse ambassade in Ethiopië en de IND heeft u hierbij ingesloten, waarvoor onze dank. Na intern overleg hebben wij besloten om het dossier van uw cliënte als hulpvraag door te zetten naar de Consulaire Service Organisatie in Den Haag. Dit is de afdeling waar de visumaanvragen voor Nederland worden behandeld en beslist. Zodra wij hierover terugkoppeling ontvangen, zullen wij u daarover informeren.”
2.3.
Eiseres ziet haar voormelde verzoek als een aanvraag en de voormelde reactie van de Hoofddirectie Consulaire en Visumcode zaken als het niet in behandeling nemen van een aanvraag of het weigeren van een faciliterend visum en als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb [1] en heeft op 18 oktober 2024 bezwaar gemaakt tegen de reactie van de Hoofddirectie Consulaire en Visumcode zaken van 26 september 2024. Voor het verdere verloop van de procedure wordt verwezen naar de inleiding van deze uitspraak.
2.4. De minister heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens hem uit de Visumcode [2] (artikel 32, derde lid, en artikel 34, zevende lid) volgt dat alleen een rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de afwijzing van een visumaanvraag, de nietigverklaring van een visum of de intrekking van een visum en dus niet tegen het niet in behandeling nemen van een aanvraag. Vertaald naar nationaal recht is dit rechtsmiddel de bezwaarschriftenprocedure. Volgens de minister is in dit geval geen sprake van visumweigering, nietigverklaring van een visum of de intrekking van een visum. Daarom staat volgens de minister geen rechtsmiddel open tegen de e-mail van 26 september 2024. Ook vindt de minister, in reactie op het gestelde door eiseres dat de e-mail van 26 september 2024 een besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb, dat de Awb niet van toepassing is op visumaanvragen omdat die op basis van de Visumcode worden beslist. De minister wijst erop dat de Visumcode duidelijk voorschrijft op grond van welke voorwaarden een visumaanvraag kan worden ingediend, waaronder een erkend reisdocument, en wanneer er een rechtsmiddel kan worden aangewend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Eiseres vindt dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en voert daartoe onder meer het volgende aan. Volgens eiseres moet de aanvraag die uiteindelijk naar de Backoffice van Buitenlandse zaken is gestuurd, worden beschouwd als een aanvraag. De Nederlandse vertegenwoordiging valt onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken en had de aanvraag voor verdere beoordeling kunnen doorsturen naar de vertegenwoordiging in Addis Abeba. Dat dit niet is gebeurd, kan worden beschouwd als een weigering de aanvraag in behandeling te nemen. Omdat de backoffice ook overleg heeft gevoerd met de consulaire service, kan de e-mail van 26 september 2024 ook worden beschouwd als een weigering een visum af te geven. De stelling van de minister dat de Awb niet van toepassing is, is volgens eiseres niet juist. De Visumcode bepaalt dat een aanvraag in behandeling moet worden genomen. In de Visumcode worden geen voorschriften gegeven over vervolgprocedures. Dat betekent dat de Awb van toepassing is en dus ook via de Awb wordt bepaald of de e-mail van 26 september 2024 kan worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres gegrond is, omdat de minister het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet in zijn stelling kan worden gevolgd dat in dit geval de Awb niet van toepassing is, omdat de Visumcode van toepassing is, en dat tegen de e-mail van 26 september 2024 geen rechtsmiddel openstaat, omdat volgens de Visumcode geen rechtsmiddel openstaat tegen het niet in behandeling nemen van een aanvraag. De rechtbank is van oordeel dat de Visumcode in dit geval niet onverkort toegepast kan worden. Hiertoe wijst de rechtbank er allereerst op dat uit rechtspraak van de Hof [3] volgt dat in een situatie zoals in dit geval, waarin verblijf wordt beoogd voor de duur van meer dat 90 dagen [4] , de Visumcode niet van toepassing is. [5] Voor zover de minister stelt dat bij ontbreken van procedurevoorschriften voor een geval als dat van eiseres, de procedurevoorschriften uit Visumcode toegepast kunnen worden, wijst de rechtbank op een passage op pagina 108 van het Handboek Visumcode van 26 juni 2024 [6] over de Verblijfsrichtlijn. Daar staat dat de bepalingen van de Visumcode die een negatieve invloed zouden hebben op de rechten van niet-EU-familieleden van EU-burgers die specifiek worden beschermd door Richtlijn 2004/38/EG, niet van toepassing zijn. Hoewel deze passage over de Verblijfsrichtlijn gaat, geldt het naar het oordeel van de rechtbank in principe ook voor Chavez-Vilchez-verblijfsrecht, waar eiseres een beroep op doet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wijze waarop de minister in dit geval de Visumcode heeft toegepast een negatieve invloed op het vaststellen van een mogelijk Chavez-Vilchez-verblijfsrecht van eiseres. Immers, door de wijze waarop de minister de Visumcode in dit geval heeft toegepast (namelijk het onverkort eisen van een reisdocument/paspoort), wordt niet alleen in het geheel geen beoordeling gemaakt of eiseres een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht heeft (bij welke beoordeling rekening wordt gehouden met het ontbreken van een paspoort), maar kan eiseres (volgens de minister) ook niet in rechte opkomen tegen de e-mail van 26 september 2024. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet de bedoeling zijn van eventuele toepasselijkheid van de procedurevoorschriften uit de Visumcode, omdat die toepasselijkheid de rechten van eiseres beperkt. Dat betekent dat de procedurevoorschriften uit de Visumcode in dit geval buiten toepassing moeten blijven. Omdat er verder niet gebleken is dat andere procedurevoorschriften uit het Unierecht van toepassing zijn, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de nationale procedurevoorschriften uit de Awb van toepassing zijn.
7.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek van eiseres van 5 september 2024 om vast te stellen dat zij recht heeft op verblijf bij haar Nederlandse kind(eren) en aan haar een faciliterend visum te verstrekken een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De reactie van de Hoofddirectie Consulaire en Visumcode zaken van 26 september 2024 op het verzoek van eiseres van 5 september 2024 houdt naar het oordeel van de rechtbank in feite een (schriftelijke) weigering in om een beslissing te nemen op de aanvraag van eiseres om haar een faciliterend visum te verstrekken zo lang eiseres geen paspoort overlegt. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb wordt de schriftelijke weigering een besluit te nemen voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld. Dit betekent dat tegen de schriftelijke weigering een besluit te nemen bezwaar en beroep openstaat. Hieruit volgt dat tegen de reactie van de Hoofddirectie Consulaire en Visumcode zaken van 26 september 2024, ingevolge artikel 7:1 van de Awb, bezwaar openstond en dat de minister het bezwaar van eiseres daartegen dus niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 1:3, derde lid, en artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De minister zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen 6 weken na de dag van plaatsing van deze uitspraak in het digitale dossier een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.S. Arjun Sharma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 22 mei 2025
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB, L 243 van 15 september 2009, p. 1), gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/1155 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 (Pb, L188 van 12 juli 2019, p. 25), in werking getreden op 1 augustus 2019 en van toepassing vanaf 2 februari 2020 (Pb, L188 van 12 juli 2019, p. 45).
3.Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU).
4.Eiseres wil een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht, dat is een afgeleid verblijfsrecht ex artikel 20 van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie (VWEU) op grond van het arrest HvJ EU 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354.
5.HvJ EU 7 maart 2027, C‑638/16 PPU (X en X), ECLI:EU:C:2017:173, m.n. punt 51.
6.C(2024) 4319 final.