ECLI:NL:RBDHA:2025:11233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
NL25.10818
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Ethiopische nationaliteit op basis van geloofwaardigheid van politieke uitingen en detentie vanwege etniciteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 mei 2025, wordt het beroep van een Ethiopische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1989, had op 6 maart 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, die door de Minister van Asiel en Migratie op 27 februari 2025 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de eiser over zijn politieke activiteiten en de vrees voor vervolging niet geloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van achtervolging door de veiligheidsdiensten en dat zijn detentie op de universiteit niet leidt tot een gegronde vrees voor vervolging. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10818
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Ethiopische nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1989. Hij heeft op 6 maart 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 februari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de machtigde van de minister en G. Ogba Michael als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij behoort tot de Amhaarse bevolkingsgroep. Tijdens de oorlog in Tigray heeft de Ethiopische overheid advies gevraagd aan hoogopgeleiden over hoe vrede kon worden gesloten met de TPLF. Eiser, als hoogopgeleide, heeft tijdens deze bijeenkomst kritiek geuit op de overheid. Vanwege deze kritiek en zijn organisatie van bewustwordingsbijeenkomsten voor jongeren, stelt hij te zijn achtervolgd door de veiligheidsdiensten. Nadat zij een moordaanslag op hem hebben gepleegd, is hij ondergedoken. Eiser is vervolgens met een geldig visum naar Nederland gereisd voor een studieproject. Nadat hij in Nederland hoorde dat zijn gezin in Ethiopië was bedreigd en dat er een woninginval had plaatsgevonden waarbij de telefoon van zijn vrouw was meegenomen, heeft hij besloten asiel aan te vragen. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Ethiopië zal worden gedood.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen vanwege eisers politieke uiting;
3. opsluiting op de universiteit vanwege de etniciteit van eisers vader.
6.1.
De minister acht het eerste en het derde asielmotief geloofwaardig. Het tweede asielmotief wordt door de minister ongeloofwaardig geacht, omdat de verklaringen van eiser niet samenhangend en aannemelijk zijn en hij zijn aanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend.i De minister voert in dat verband aan dat eiser niet heeft geconcretiseerd waarop hij baseert dat hij werd gevolgd door de veiligheidsdiensten, dat de politieke bijeenkomsten waaraan hij deelnam beperkt van aard waren en dat eiser geen prominente tegenstander van de regering was. Ook de gestelde moordaanslag acht de minister onaannemelijk, nu eiser zich baseert op vermoedens en geen concrete informatie verstrekt. Verder wijst de minister erop dat eiser Ethiopië legaal heeft kunnen verlaten. Op basis hiervan concludeert de minister dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft, noch dat hij bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico op ernstige schade loopt. Daarbij overweegt de minister dat eiser na zijn detentie op de universiteit geen verdere problemen heeft ondervonden ten aanzien van zijn etniciteit.
Verzoek om aanhouding
7. In de beroepsgronden heeft eiser verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep in afwachting van de beantwoording van de vragen die de rechtbank Roermond op 7 januari 2025 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft voorgelegd.ii Ter zitting hebben beide partijen verklaard dat zij instemmen met een inhoudelijke behandeling zonder aanhouding. Gelet op deze instemming zal de rechtbank het beroep niet aanhouden en overgaan tot het inhoudelijk behandelen van het beroep.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
Problemen door politieke activiteiten
8. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het door hem gestelde over het achtervolgen door de veiligheidsdiensten, de moordaanslag en de woninginval niet geloofwaardig wordt geacht. In het bijzonder betoogt eiser dat de minister ten onrechte de woninginval ongeloofwaardig heeft geacht louter op basis van de eerdere conclusie dat ook de achtervolging en de moordaanslag ongeloofwaardig zijn. Volgens hem brengt het ongeloofwaardig achten van de achtervolging en de moordaanslag niet zonder nadere motivering mee dat ook de woninginval ongeloofwaardig is
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over de problemen die hij stelt te hebben ondervonden vanwege zijn politieke activiteiten niet samenhangend en aannemelijk zijn. De verklaringen van eiser over het door hem gestelde achtervolgen door de veiligheidsdiensten zijn op meerdere punten vaag en tegenstrijdig. Zo stelt hij dat hij gedurende enkele maanden vier dagen per week werd gevolgd, maar geeft daarbij geen concreet of verifieerbaar aanknopingspunt waaruit volgt dat het daadwerkelijk om de veiligheidsdiensten ging. Zo overweegt de minister dat hij nooit persoonlijk benaderd, bedreigd of gewaarschuwd is.
Eiser heeft verder verklaard dat hij wist dat het om de veiligheidsdiensten ging, maar stelt tegelijkertijd dat hij nadere informatie over hun identiteit probeerde te achterhalen om zich veilig te stellen.iii Deze verklaringen zijn onderling niet goed te rijmen. De rechtbank volgt de minister dan ook in het oordeel dat eiser dit onderdeel van zijn relaas onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ten aanzien van de gestelde moordaanslag heeft de minister mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze op hem was gericht. Eiser heeft ter onderbouwing enkel aangevoerd dat de veiligheidsdiensten naar hem op zoek zouden zijn geweest en dat de persoon die naast hem zat in de tuktuk volgens hem niet politiek actief was.iv Daarmee ontbreekt een concrete en verifieerbare onderbouwing voor de stelling dat eiser het beoogde doelwit was. De verklaringen van eiser op dit punt zijn bovendien weinig specifiek en blijven vaag, zoals eisers opmerking dat de overheid hem zou willen ‘vasthouden en wegvagen’.v Ten aanzien van de gestelde woninginval overweegt de rechtbank dat de minister dit onderdeel van het relaas mede ongeloofwaardig heeft geacht vanwege de samenhang met de eveneens ongeloofwaardig bevonden achtervolging en moordaanslag. De rechtbank acht dit oordeel niet onredelijk. Gelet op het gebrek aan zelfstandige onderbouwing van de woninginval en de context van het relaas als geheel, mocht de minister zich op het standpunt stellen dat ook dit onderdeel onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
Niet spoedig indienen van het asiel
8.2.
Eiser voert verder aan dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij zijn asielaanvraag niet direct bij aankomst in Nederland heeft ingediend. Volgens hem betreft het een ingrijpende en emotioneel beladen beslissing, die hij niet overhaast heeft willen maken. Daarnaast stelt hij dat hij tijd nodig had om de situatie met zijn echtgenote te bespreken, omdat hij langdurig van zijn gezin gescheiden zal zijn. Verder wijst eiser erop dat hij bij aankomst rechtmatig verblijf in Nederland had op basis van een visum, waardoor hij zich tijdelijk beschermd voelde.
8.3.
Uit het dossier blijkt dat eiser op 22 januari 2023 Nederland is ingereisd maar pas op 16 februari 2023 een asielaanvraag heeft ingediend. De minister heeft bij de beoordeling het moment aangehouden waarop eiser stelt te hebben vernomen dat er op 28 januari 2023 een woninginval had plaatsgevonden bij zijn vrouw. Vanaf die datum wordt de termijn van het indienen van de asielaanvraag derhalve berekend.
8.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld. Zijn aanvraag is ingediend buiten de termijn van 48 uurvi, zonder dat hij daarvoor een gegronde of verschoonbare reden had. In dit verband merkt de rechtbank op dat eiser gedurende die periode nog gewoon trainingen heeft gevolgdvii, hetgeen maakt dat niet kan worden gesproken van een dringende noodzaak om direct asiel aan te vragen. De minister heeft dit daarom terecht als niet tijdig aangemerkt.
Conclusie geloofwaardigheidsbeoordeling
8.5.
Gelet op het voorgaande heeft de minister het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig mogen achten.
Vluchtelingenstatus: gegronde vrees
Politieke activiteiten
9. Eiser voert aan dat sprake is van een combinatie van risicofactoren die maken dat hij bij terugkeer naar Ethiopië in de negatieve belangstelling van de autoriteiten. In dit verband stelt eiser dat de minister ten onrechte niet voldoende is ingegaan op zijn positie als academicus die kritiek heeft geuit op de overheid tijdens een door de overheid georganiseerde bijeenkomst en via sociale media, alsmede het feit dat hij bewustwordingsbijeenkomsten voor jongeren heeft georganiseerd en een demonstratie in Nederland heeft bijgewoond. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar het ambtsbericht van Ethiopië van januari 2024 (het ambtsbericht).
9.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser valt onder het risicoprofiel ‘academicus’, zoals bedoeld in paragraaf C7/14.3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Dit betekent echter niet dat eiser zonder meer een gegronde vrees voor vervolging heeft. Hij moet zijn vrees nog steeds met individuele omstandigheden aannemelijk maken. viii
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser gestelde politieke activiteiten onvoldoende grond bieden om aan te nemen dat hij hierdoor in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is gekomen. Eiser heeft weliswaar aangegeven zich kritisch te hebben uitgelaten over de Ethiopische overheid, onder meer via sociale media en tijdens een door de overheid georganiseerde bijeenkomst, maar hij heeft niet onderbouwd dat deze uitlatingen bekend zijn geworden bij de autoriteiten of dat hij naar aanleiding daarvan negatieve consequenties heeft ondervonden. Dat het ambtsbericht vermeldt dat sociale media, met name van hoogopgeleiden, kunnen worden gevolgd door overheidsinstanties, is daartoe onvoldoende, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn uitingen ook daadwerkelijk zijn opgepikt in politieke of journalistieke kringen of anderszins onder de aandacht van de autoriteiten zijn gekomen. Ook de omstandigheid dat eiser zijn uitlatingen heeft gedaan tijdens een door de overheid georganiseerde bijeenkomst leidt niet tot een ander oordeel, temeer nu zijn bijdrage op zichzelf beperkt is gebleven en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hierdoor problemen heeft gekregen. Zoals hiervoor overwogen worden de door eiser gestelde problemen als gevolg van zijn politieke activiteiten niet geloofwaardig geacht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de door eiser georganiseerde bewustwordingsbijeenkomsten voor jongeren onvoldoende zijn onderbouwd als activiteiten die door de autoriteiten als politiek belastend of opruiend worden gezien. Niet is gebleken dat deze bijeenkomsten negatieve aandacht hebben getrokken of dat eiser door de overheid is benaderd. Dat sommige jongeren zich later bij de Fano zouden hebben aangesloten, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat zijn rol bij de bijeenkomsten daarmee verband houdt of dat hij hierdoor door de autoriteiten als bedreiging wordt gezien. De minister heeft er in dat verband terecht op gewezen dat eiser zonder belemmeringen het land kon verlaten, wat de aannemelijkheid van zijn vrees ondermijnt. De enkele stelling dat hij hulp van binnenuit heeft ontvangen bij het verlaten van Ethiopië, is onvoldoende, nu enige concrete onderbouwing hiervan ontbreekt. Dat eiser daarnaast in Nederland een demonstratie heeft georganiseerd waarin kritiek werd geuit op het Ethiopische regime, leidt evenmin tot een ander oordeel. Eiser heeft niet onderbouwd dat deze activiteit bij de Ethiopische autoriteiten bekend is geworden of dat dit aanleiding heeft gegeven tot vervolging of enige concrete dreiging richting hem of zijn familie.
Detentie vanwege etniciteit vader
9.3.
Tevens wijst eiser erop dat hij gedurende de Tigray-oorlog twee weken is vastgehouden op de universiteitscampus vanwege zijn etniciteit, aangezien zijn vader Tigreër is. Eiser voert aan dat deze detentie heeft geleid tot een registratie bij de autoriteiten, waardoor hij in een negatief daglicht staat bij de Ethiopische overheid. Eiser benadrukt dat dit hem, mede in combinatie met zijn eerder genoemde politieke activiteiten, verdacht maakt in de ogen van de autoriteiten.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor de Ethiopische autoriteiten vanwege de etniciteit van zijn vader. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser heeft aangegeven na de detentie geen verdere problemen met de overheid te hebben ondervonden.ix Daarmee is niet gebleken dat hij als gevolg van deze detentie in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat, temeer daar uit het ambtsbericht volgt dat de focus van de autoriteiten inmiddels is verschoven.x Gelet op het voorgaande en de overwegingen onder 9.2 leidt de detentie, in samenhang met de overige factoren, niet tot een gegronde vrees, aangezien deze factoren onvoldoende zwaarwegend zijn.
Conclusie vluchtelingenstatus: gegronde vrees
9.5.
Gelet op het voorgaande, alsmede op hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 8.1 omtrent de ongeloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen als gevolg van zijn politieke activiteiten, maakt dit dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sprake is van onvoldoende grond voor een gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer naar Ethiopië.
Vluchtelingenstatus: reëel risico op ernstige schade
10. Het HvJEU heeft in het arrest X. en Y. van 9 november 2022 uitleg gegeven over de situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c (15c), van de Kwalificatierichtlijn.xi Dit arrest is vervolgens nader toegelicht in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2024. De Afdeling oordeelde dat er sprake is van een dergelijke situatie, wanneer de mate van willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict zo hoog is, dat iemand alleen door zijn aanwezigheid in dat land of gebied een reëel risico op ernstige schade loopt.xii Daarnaast kan er sprake zijn van een minder uitzonderlijke situatie, wanneer de vreemdeling met zijn individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat hij een verhoogd risico op ernstige schade loopt.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat er een gewapend conflict in Tigray is geweest, maar dat sinds het staakt-het-vuren de veiligheidssituatie in de regio aanzienlijk is verbeterd: er is sprake van een sterke vermindering van het geweld. Het herstel van toegang tot diensten na het staakt-het-vuren verliep moeizaam. Tegelijk is de voedselhulp, na de eerdere stopzetting daarvan vanwege fraude, hervat worden scholen weer heropend.xiii Gezien deze informatie heeft de minister terecht gesteld dat er geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie, waarbij de aanwezigheid van eiser alleen al zou leiden tot een reëel risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict.
10.2.
Als sprake is van een minder uitzonderlijke situatie, dan dient de beoordeling van het risico op ernstige schade te worden gebaseerd op de individuele en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Hierbij gaat het met name om omstandigheden die eigen zijn aan het privé-, familie- of beroepsleven van de vreemdeling en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij het reële risico op ernstige schade vergroten. De vreemdeling dient deze omstandigheden aannemelijk te maken.
10.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn beroepsgronden geen nadere onderbouwing heeft gegeven van een reëel risico op ernstige schade in het licht van zijn individuele omstandigheden. Voor zover eiser met dezelfde omstandigheden als genoemd in het kader van zijn gestelde gegronde vrees voor vervolging tevens een reëel risico op ernstige schade beoogt aannemelijk te maken, overweegt de rechtbank dat deze omstandigheden hiervoor reeds onvoldoende aannemelijk zijn geacht. De minister heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om eiser op deze grondslag een verblijfsvergunning te verlenen.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Tank, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Artikel 31, zesde lid aanhef en onder c en d, van de Vw.
iii Zie pagina 9 en 10 van het rapport nader gehoor.
iv Idem, pagina 14.
v Idem.
vi Zie paragraaf C2/7.8 van de Vc.
vii Zie pagina 10 van het aanmeldgehoor.
viii Zie Kamerbrief over Wijziging beoordelingskader asielaanvraag van 5 maart 2024, nr. 3211.
ix Zie pagina 11 van het rapport nader gehoor.
x Pagina 53 en 54 van het ambtsbericht.
xi ECLI:EU:C:2023:843.
xiii Zie pagina’s 20, 28 en 29 van het ambtsbericht.