ECLI:NL:RBDHA:2025:11235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
C/09/678402 / JE RK 25-37
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van een minderjarige na het overlijden van de moeder en de zorgsituatie bij de vader

Op 1 mei 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015, na het overlijden van zijn moeder op 12 mei 2024. De vader, die sinds het overlijden van de moeder met de zorg voor de minderjarige is belast, heeft zich niet verzet tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de vader, waaronder zijn verleden met huiselijk geweld en alcoholgebruik, evenals de rouwverwerking van de minderjarige. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling voor een periode van negen maanden uit te spreken, in plaats van het gevraagde jaar, om de vader te ondersteunen bij het regelen van hulpverlening voor de minderjarige. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/678402 / JE RK 25-37
Datum uitspraak: 1 mei 2025

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 9 januari 2025 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (de Raad),

betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ( [minderjarige] ).
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
en

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het rapport van de Raad met kenmerk KZ-1-5ZDWD7U;
  • het verzoek tot ondertoezichtstelling van de Raad.
Op 1 mei 2025 heeft de kinderrechter de zaak op de zitting met gesloten deuren behandeld,
gecombineerdmet het verzoek van de Raad om de vader met het gezag over [minderjarige] te belasten (zaak- en rekestnummer C/09/678368 / FA RK 25-182). Op dit verzoek is afzonderlijk (mondeling) beslist.
Op de zitting zijn verschenen:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • de vader met als tolk H. Abdulla;
  • [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Feiten

  • Uit [de moeder] (de moeder) is geboren:
  • [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] .
  • De vader heeft [minderjarige] erkend.
  • Op 12 mei 2024 is de moeder overleden.
  • De moeder was belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] woont sinds het overlijden van de moeder bij de vader.
  • Bij beschikking van 10 oktober 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank is de gecertificeerde instelling als spoedvoorziening belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] van 10 oktober 2024 tot 24 oktober 2024.
  • Bij beschikking van 22 oktober 2024 van de kinderrechter in deze rechtbank is de gecertificeerde instelling belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] .
  • Op 1 mei 2025 heeft de kinderrechter via een mondelinge uitspraak de vader met het gezag over [minderjarige] belast.

Verzoek

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar.
De vader heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op wat uit het dossier en op de zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] bestaan uit het volgende. [minderjarige] is een kwetsbare jongen, omdat hij cerebrale parese heeft. Daardoor is hij meer dan andere kinderen afhankelijk van anderen en moeten er soms ingrijpende (medische) keuzes over hem worden gemaakt. Daarnaast heeft hij in een korte periode veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Zijn moeder is een jaar geleden overleden, waarna hij moest verhuizen en van school moest wisselen. Door het overlijden van de moeder is de vader plotseling met de zorg over [minderjarige] belast. Gebleken is dat de vader het soms lastig vindt om hulp te vragen en om zaken rondom [minderjarige] te regelen, zoals kinderbijslag en een ziektekostenverzekering. Daarnaast zijn er zorgen over de opvoedsituatie bij de vader thuis, op het vlak van gebeurtenissen uit het verleden (huiselijk geweld), alcoholgebruik van de vader en rouwverwerking van [minderjarige] . Bovendien komen er nieuwe veranderingen aan, omdat de nieuwe vrouw van de vader en hun kind vanuit Uganda naar Nederland zullen komen. De kinderrechter acht het belangrijk dat er zicht komt op de situatie bij de vader en dat hij wordt ondersteund bij het regelen van hulpverlening voor [minderjarige] .
Op de zitting is gebleken dat de vader en de gecertificeerde instelling een goede samenwerking hebben en dat er tijdens de voorlopige voogdij al goede stappen zijn gezet. De kinderrechter is daarom van oordeel dat een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar te lang is in deze situatie. De kinderrechter spreekt daarom de ondertoezichtstelling uit voor de duur van negen maanden.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 1 mei 2025 tot 1 januari 2026 onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025 door mr. C. de Jong-Kwestro, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.M.A. van Oosten als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.