ECLI:NL:RBDHA:2025:11257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
NL25.4307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse vreemdeling op basis van geloofwaardigheid en risico bij terugkeer

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Afghaanse vreemdeling, had op 25 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 22 januari 2025 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 3 april 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielmotieven van eiser ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft verklaard dat hij tot de Pashtun-bevolkingsgroep behoort en dat hij Afghanistan heeft verlaten vanwege herhaalde huisbezoeken door de Taliban, die op zoek waren naar zijn verdwenen broers. De rechtbank oordeelt dat de inconsistenties in eisers verklaringen over het tijdsverloop van de bezoeken van de Taliban en de redenen voor deze bezoeken niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser geen reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Afghanistan vanuit een westers land. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4307
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 25 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 22 januari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, K. Wali als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij [eiser] is, geboren op [geboortedatum] 2006 in Afghanistan. Hij stelt dat hij tot de Pashtun- bevolkingsgroep behoort. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij Afghanistan heeft verlaten vanwege herhaalde huisbezoeken door de Taliban bij zijn gezin. Deze bezoeken zouden gericht zijn geweest op het achterhalen van de verblijfplaats van twee van zijn broers, die voor het vorige regime hebben gewerkt en sindsdien zijn verdwenen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst; en
2. de vier bezoeken door de Taliban.
5.1.
De minister acht het eerste asielmotief geloofwaardig. Het tweede asielmotief wordt door de minister ongeloofwaardig geacht, omdat de verklaringen van eiser niet samenhangend en aannemelijk zijn.i De minister stelt dat eiser inconsistent heeft verklaard over het tijdsverloop en de bezoeken van de Taliban. Evenmin is aannemelijk geworden waarom de Taliban specifiek in eiser geïnteresseerd zou zijn. Verder stelt de minister zich op het standpunt dat het enkele feit dat eiser langdurig afwezig is geweest uit Afghanistan en in West-Europa heeft verbleven, niet maakt dat hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt. Op grond hiervan heeft de minister de asielaanvraag als ongegrond afgewezen en eiser geen verblijfsvergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.2.
Aan eiser wordt daarnaast geen reguliere vergunning verleend op grond van het zogenoemde buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Eiser is inmiddels meerderjarig, maar ten tijde van de aanvraag hij was zeventien jaar oud. Volgens de minister heeft eiser adequate opvang bij zijn moeder in Afghanistan. Nu eiser meerderjarig is, hoeft er geen onderzoek meer gedaan te worden, aldus de minister.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
Het tijdsverloop
6. Eiser stelt dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij inconsistent heeft verklaard over het tijdsverloop van de gestelde bezoeken van de Taliban. Eiser verwijst hierbij naar de correcties en aanvullingen, alsmede naar de mogelijkheid van een vertaalfout.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser inconsistent heeft verklaard over het tijdsverloop van de gestelde bezoeken van de Taliban. In het nader gehoor heeft eiser verklaard dat er telkens twee à drie weken zat tussen de vier bezoeken.ii In zijn correcties en aanvullingen heeft hij dit echter gewijzigd naar een periode van drie tot drieënhalve maand.iii De enkele verwijzing van eiser naar deze correcties en aanvullingen is geen afdoende verklaring voor deze inconsistentie. Evenmin is de stelling van eiser dat het tijdsverschil mogelijk te wijten is aan een vertaalfout een afdoende verklaring voor de inconsistentie. De minister heeft hierbij mogen opmerken dat hiervoor geen aanwijzingen zijn. Zo is tijdens het nader gehoor gebruik gemaakt van een registertolk en heeft eiser aangegeven de tolk goed te kunnen verstaan.iv Ook heeft de minister erop gewezen dat uitgaande van de door eiser later gestelde maanden en vier bezoeken niet de door eiser gestelde periode van twee jaar wordt overbrugd tussen het eerste bezoek van de Taliban en het vertrek van eiser. Gelet op deze omstandigheden heeft de minister de summiere toelichting van eiser terecht onvoldoende geacht, aangezien deze niet op adequate wijze de geconstateerde inconsistentie heeft verklaard.
De bezoeken van de Taliban
6.2.
Eiser voert aan dat de focus van de bezoeken van de Taliban niet uitsluitend lagen op het opsporen van zijn broers, maar ook op het vinden van wapens. Verder doet het feit dat zijn broers door de Taliban zijn verdwenen volgens eiser niets af aan de aandacht voor hem en zijn gezin. Hij stelt dat het niet onlogisch is dat de Taliban meerdere keren is langs geweest, nu de Taliban chaotisch en inconsistent opereert. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de het algemeen ambtsbericht van Afghanistan van juni 2023 (het ambtsbericht).
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet samenhangend heeft verklaard over de bezoeken van de Taliban. Eiser heeft verklaard dat zijn broers door de Taliban zijn meegenomen, maar tegelijkertijd stelt hij dat de Taliban naar hen op zoek was.v De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat dit ongerijmd is, nu eiser hiervoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. Evenmin heeft eiser verklaard waarom de focus eerst op zijn broers lag en later op wapens. De minister heeft dan ook niet ten onrechte geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de Taliban in deze omstandigheden meerdere bezoeken zou hebben gebracht. Immers, de minister heeft mogen stellen dat de vier bezoeken niet passen bij het feit dat eiser zelf verklaart dat zijn broers al zijn meegenomen. Daarnaast rijmt het niet dat de Taliban herhaaldelijk op zoek zou zijn naar wapens, terwijl bij het eerste bezoek al duidelijk zou zijn dat deze wapens niet aanwezig waren. De stelling van eiser dat de Taliban niet eenduidig opereert doet hier niet aan af, nu eiser zelf ook niet eenduidig heeft verklaard over de bezoeken van de Taliban.
De interesse van de Taliban in eiser
6.4.
Verder voert eiser aan dat de aandacht die voor hem bestond, voortvloeit uit het feit dat diens vader en broers werkzaamheden hebben verricht die de Taliban niet welgevallig zijn geweest. Zijn vader was werkzaam voor de Amerikanen en zijn broers waren militairen voor het vorige regime. Het is daardoor voorspelbaar dat alle negatieve aandacht op hem zijn toegespitst, nu hij nog het enige mannelijke lid van het gezin is.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet aannemelijk is geworden dat eiser door de werkzaamheden van zijn vader en broers in de negatieve belangstelling van de Taliban is komen te staan. De minister heeft daarbij mogen betrekken dat de werkzaamheden van vader en broers geen directe gevolgen voor eiser zelf hebben, aangezien eiser dit onvoldoende concreet heeft onderbouwd. De verdwijning van zijn vader is inmiddels al meer dan tien jaar geleden. Ook de uitreis van zijn oudste broer naar Nederland, waar hem in 2011 asiel is verleend, vond meer dan tien jaar geleden plaats. Niet is gebleken dat eiser hierdoor in de negatieve belangstelling van de Taliban is komen te staan. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser gedurende deze periode probleemloos bij zijn moeder in Afghanistan heeft gewoond. Gelet hierop heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er tot op het heden geen aanwijzingen zijn dat eiser zelf persoonlijk problemen met de Taliban heeft ondervonden. Evenmin kan op basis van eisers verklaringen worden afgeleid dat de Taliban specifiek naar hem op zoek was. De stelling van eiser dat het dossier van zijn in Nederland verblijvende broer niet bij de beoordeling is betrokken, leidt niet tot een ander oordeel, nu de minister ter zitting heeft bevestigd dat hij is uitgegaan van de geloofwaardigheid van de verklaringen over de werkzaamheden van vader en broers.
Conclusie geloofwaardigheidsbeoordeling
6.6.
Gelet op het voorgaande heeft de minister het asielrelaas van eiser terecht ongeloofwaardig mogen achten. Nu eiser niet samenhangend en niet aannemelijk heeft verklaard, bestaat er geen grond om hem het voordeel van de twijfel te geven.vi
Terugkeer naar Afghanistan vanuit een westers land
7. Eiser voert verder aan dat de minister ten onrechte heeft aangenomen dat hij bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico op ernstige schade loopt. Hij stelt zich op het standpunt dat voor terugkerende Afghanen uit een westers land een algemeen risico bestaat op ernstige schade. Hij stelt verder dat de minister onterecht geen rekening heeft gehouden met zijn individuele profiel en verwijst hierbij naar het ambtsbericht.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat terugkeerders uit westerse landen in het landgebonden beleid ten aanzien van Afghanistanvii niet als risicoprofiel zijn aangemerkt.
7.2.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2024viii is geoordeeld dat uit informatie uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren naar Afghanistan na een verblijf in het westen zijn daarom niet aan te merken als groep die een reëel risico op ernstige schade loopt. Daarom is het aan de vreemdeling die stelt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan problemen zal krijgen door zijn verblijf in het westen, om aannemelijk te maken waarom juist hij, gezien zijn individuele omstandigheden, dergelijke problemen zal ondervinden en wat de aard daarvan is. De minister moet bij deze beoordeling alle relevante individuele factoren die een vreemdeling heeft aangedragen in onderlinge samenhang bezien. Daartoe behoort ook de factor dat een vreemdeling in het westen heeft verbleven. Het verblijf in het westen zou er, in combinatie met andere individuele factoren en afhankelijk van de aangeleverde informatie uit algemene bronnen over de problemen die kunnen ontstaan, toe kunnen leiden dat een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat.
7.3.
De rechtbank is van oordeel, gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024, dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser met zijn individuele omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Taliban. De minister heeft het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daaruit volgt dat de werkzaamheden van zijn vader en broers niet zonder meer tot persoonlijke gevolgen voor eiser leiden, temeer nu hij dit niet concreet heeft onderbouwd. Los daarvan heeft eiser geen andere individuele omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande heeft de minister de aanvraag niet ten onrechte afgewezen als ongegrond. De rechtbank merkt op dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de toepassing van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De rechtbank laat dit onderdeel daarom verder onbesproken. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Tank, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 april 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Artikel 31, zesde lid aanhef en onder c, Vw.
ii Zie pagina 10 van het rapport nader gehoor.
iii Zie pagina 1 van de correcties en aanvullingen op het nader gehoor.
iv Zie pagina 2 en 13 van het rapport nader gehoor.
v Zie pagina 5 van het rapport nader gehoor.
vi Zie artikel 4(5), aanhef en onder d, van Richtlijn 2011/95/EU.
vii Zie paragraaf C7/2.3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.