ECLI:NL:RBDHA:2025:11293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
25.13474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Frankrijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Ugandese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van haar aanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde dat zij aan Frankrijk zou worden overgedragen voordat haar beroep was behandeld.

De voorzieningenrechter heeft besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, omdat beide partijen hiermee akkoord gingen. De minister heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat het in het belang van verzoekster is dat zij aanwezig kan zijn bij de zitting en dat zij daarbij bijgestaan moet worden door een tolk. Aangezien er problemen waren met de beschikbaarheid van een tolk, heeft de rechtbank besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat verzoekster niet aan Frankrijk mag worden overgedragen totdat op haar beroep is beslist.

De voorzieningenrechter heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 907,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13474

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoekster,

geboren op [geboortedatum],
van Ugandese nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. Bij besluit van 20 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep [1] ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. ,
1.2.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting ten aanzien van de voorlopige voorziening achterwege blijft. Beide partijen zijn hiermee akkoord gegaan. De minister heeft op 26 juni 2025 laten weten zich niet te zullen verzetten tegen de toewijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening.

Overwegingen

2. De rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, kan, als tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken om de navolgende redenen.
3. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter op 21 maart 2025 verzocht de voorlopige voorziening te treffen om te bepalen dat de minister haar niet aan Frankrijk mag overdragen voordat op haar beroep is beslist, waarbij de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing worden opgeschort. Eiseres heeft aangevoerd dat zij een spoedeisend belang daartoe heeft, omdat de minister haar niet toestaat om de uitspraak op het beroep in Nederland af te wachten en zij dus met overdracht bedreigd wordt.
4. Daarbij is het volgende van belang. Verzoekster en de minister zijn op 10 april 2025 uitgenodigd voor de zitting van 19 juni 2025, waarop zowel het verzoek als het beroep zouden worden behandeld. Op 17 juni 2025 heeft verzoekster verzocht om aanhouding van de zitting, omdat er voor haar geen tolk Ganda beschikbaar was. Verzoekster heeft desgevraagd de niet-leveringsverklaring aan de rechtbank toegezonden. Uit de niet-leveringsverklaring volgt dat verzoekster tijdig heeft verzocht om een tolk voor de zitting van 19 juni 2025 en ook dat zij eerst op 17 juni 2025 op de hoogte is gebracht van het feit dat er voor de geplande zitting geen tolk beschikbaar was. De rechtbank heeft daarop de zitting aangehouden en in afstemming met partijen een nieuwe zitting gepland en wel op
1 juli 2025. De uitnodiging voor deze zitting, waarop wederom zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening zouden worden behandeld, is op 17 juni 2025 verzonden aan partijen. Op 25 juni 2025 heeft verzoekster nogmaals verzocht om uitstel van de zitting. Zij heeft daarbij wederom een niet-leveringsverklaring overgelegd. Verzoekster heeft wederom tijdig een tolk aangevraagd voor de zitting en heeft eerst op 25 juni 2025 vernomen dat deze niet beschikbaar is voor de zitting van 1 juli 2025.
5. De rechtbank stelt na lezing van het dossier vast dat het in het belang van verzoekster is dat zij bij de zitting aanwezig kan zijn en om actief aan de zitting te kunnen deelnemen. Daarbij is het van belang dat zij in staat is om hetgeen op de zitting wordt besproken te kunnen begrijpen. Dit is niet mogelijk wanneer zij niet wordt bijgestaan door een tolk. Tot tweemaal toe is gebleken dat het niet mogelijk is om na ontvangst van een uitnodiging voor de zitting te reserveren een tolk te reserveren. Nu de aanwezigheid van de juiste tolk van dermate groot belang is voor verzoekster ziet de rechtbank hierin aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit zodat in afstemming met partijen een zitting kan worden gepland op een dag dat voor verzoekster wel de juiste tolk beschikbaar is.
6. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Frankrijk totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat de minister verzoekster niet overdraagt aan Frankrijk totdat op haar beroep is beslist;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.NL25.13473.