ECLI:NL:RBDHA:2025:11296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
23/5981 en 23/5986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering en herziening en terugvordering van bijstand van eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 juni 2025, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de bijstandsuitkering van eiseres. In de eerste zaak (SGR 23/5986) heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden bevoegd was om de bijstandsuitkering van eiseres op te schorten en in te trekken, omdat eiseres niet de gevraagde gegevens heeft aangeleverd. De opschorting vond plaats per 27 september 2022, en de intrekking per 1 oktober 2022. De rechtbank concludeert dat eiseres de medewerkingsverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

In de tweede zaak (SGR 23/5981) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 28 oktober 2021 tot en met 31 mei 2022 niet op een deugdelijke grondslag berust. Eiseres heeft de medewerkingsverplichting geschonden, maar de rechtbank oordeelt dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat het recht op bijstand over deze periode niet kon worden vastgesteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor deze periode en draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Eiseres krijgt het griffierecht vergoed en het college wordt veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/5981 en SGR 23/5986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. van der Meer),
en

het college van burgemeester en wethouders van gemeente Leiden, het college

(gemachtigde: [naam] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de opschorting, intrekking, herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep met zaaknummer SGR 23/5986 ongegrond is en het beroep met zaaknummer SGR 23/5981 gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

In de zaak met zaaknummer 23/5986
2. Met het besluit van 4 oktober 2022 (het primaire besluit 1) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres opgeschort met ingang van 22 september 2022. Met het besluit van 26 oktober 2022 (primair besluit 2) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres beëindigd per 1 oktober 2022.
2.1.
Met de besluiten van 24 juli 2023 (bestreden besluit 1 en 2) heeft het college het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en de opschortingsdatum vastgesteld op 27 september 2022, in navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie van
20 juli 2023. Het bezwaar tegen primair besluit 2 is ongegrond verklaard.
In de zaak met zaaknummer 23/5981
2.2.
Met het besluit van 27 oktober 2022 (het primaire besluit 3) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 28 oktober 2021 tot en met
30 september 2022 herzien en teruggevorderd tot een bedrag van € 12.088,72.
2.3.
Met het besluit van 24 juli 2023 (het bestreden besluit 3) heeft het college – in navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 20 juli 2023 – het bezwaar tegen de herziening en terugvordering gegrond verklaard en de terugvordering over de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 augustus 2022 gewijzigd vastgesteld. Het totale terugvorderingsbedrag is in verband daarmee verlaagd tot € 11.905,67.
In beide zaken
2.4.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
2.5.
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld op de zitting van 26 mei 2025. Hierbij waren eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan de bestreden besluiten over?
3. Eiseres ontving met ingang van 9 april 2020 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). In verband met een ‘Klant in Beeld’-gesprek heeft het college bij brief van 18 augustus 2022 aan eiseres verzocht om vóór 2 september 2022 bankafschriften over de periode van 1 mei 2022 tot en met 31 juli 2022 te verstrekken. Op 7 september 2022 heeft eiseres de afschriften over de periode van 1 juni 2022 tot en met 30 augustus 2022 overgelegd. Het college heeft geconstateerd dat op de bankafschriften stortingen zichtbaar zijn en heeft eiseres verzocht om vóór 22 september 2022 daarover nadere inlichtingen te verstrekken.
3.1.
Op 20 september 2022 heeft eiseres contact opgenomen met haar klantmanager. Zij heeft aangegeven niet alle gegevens binnen de gestelde termijn te kunnen verstrekken. De klantmanager heeft de termijn verlengd tot 27 september 2022.
3.2.
Bij besluit van 4 oktober 2022 (primair besluit 1) heeft het college de bijstandsuitkering opgeschort per 22 september 2022 omdat eiseres de gevraagde inlichtingen niet heeft verstrekt. Het college heeft eiseres verzocht om de gegevens aan te leveren vóór 12 oktober 2022. Als de gegevens niet voor 14 oktober 2022 ontvangen zijn zal het college het recht op bijstand stopzetten. Aan dit verzoek is geen gehoor gegeven.
3.3.
Bij besluit van 26 oktober 2022 (primair besluit 2) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres per 1 oktober 2022 beëindigd, omdat eiseres het verzuim niet heeft hersteld.
3.4.
Bij besluit van 27 oktober 2022 (primair besluit 3) heeft het college de bijstandsuitkering over de periode van 28 oktober 2021 tot en met 30 september 2022 herzien en teruggevorderd tot een bedrag van € 12.088,72.
3.5.
Eiseres is tegen de primaire besluiten in bezwaar gegaan. Ze heeft hiertoe drie aparte bezwaarschriften ingediend. Het college heeft de bezwaarschriften voorgelegd aan de bezwaarschriftencommissie. Het advies van de bezwaarschriftencommissie is neergelegd in het rapport van 20 juli 2023. Vervolgens heeft het college drie besluiten (bestreden besluit 1 tot met 3) genomen waarbij het advies van de commissie is gevolgd en de bezwaren van eiseres gedeeltelijk gegrond zijn verklaard. Het college heeft hier het volgende aan ten grondslag gelegd.
3.6.
Ten aanzien van de opschorting en beëindiging (lees: intrekking) heeft het college de bezwaren van eiseres gegrond verklaard in zoverre dat de datum van de opschorting is gewijzigd naar 27 september 2022, omdat per die datum de termijn voor het inleveren van de gevraagde gegevens was verlopen. Nu eiseres de gevraagde gegevens ook niet voor
12 oktober 2022 heeft ingeleverd was het college bevoegd om de bijstandsuitkering in te trekken met ingang van 27 september 2022. Omdat het college met het primaire besluit 2 de bijstandsuitkering heeft ingetrokken vanaf 1 oktober 2022 is dit de intrekkingsdatum gebleven. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die volgens het college tot het oordeel leiden dat niet redelijkerwijs gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid tot intrekking.
3.7.
Ten aanzien van de herziening en terugvordering heeft het college gesteld dat eiseres de medewerkingsverplichting heeft geschonden door niet de bankafschriften over de periode van 28 oktober 2021 tot en met 31 mei 2022 over te leggen. Het recht op bijstand is daarom niet vast te stellen. Voor zover eiseres stelt dat zij de bankafschriften heeft ingeleverd tijdens een gesprek op 7 september 2022 zijn hier geen bewijsstukken van. Over de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 augustus 2022 hebben er stortingen op de rekening van eiseres plaatsgevonden. Deze stortingen moeten worden aangemerkt als inkomsten die in mindering worden gebracht op de bijstand. Over deze periode kan het recht op bijstand worden vastgesteld aan de hand van de bankafschriften. Hierbij is rekening gehouden met het giftenbeleid en de inkomstenvrijlating. Over de periode van 1 september 2022 tot en met
30 september 2022 heeft eiseres de inlichtingenverplichting geschonden door haar inkomsten niet te melden. Doordat zij geen bewijsstukken heeft ingeleverd over haar inkomsten is het recht op bijstand niet vast te stellen. Het totale terugvorderingsbedrag is gewijzigd vastgesteld op € 11.905,67.
Wat vindt eiseres?
4. Eiseres voert aan dat ze de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Op
7 september 2022 heeft ze de bankafschriften over de periode van 1 juni 2022 tot en met
30 augustus 2022 ingeleverd. Ze had niet al haar inkomsten doorgegeven omdat ze dacht dat dit aan het einde van het jaar moest. De start van haar werkzaamheden bij de Libelleweek heeft eiseres wel bij het college gemeld. Daarnaast heeft eiseres tijdig de gegevens verschaft waar het college om heeft verzocht. Tijdens het telefoongesprek op 20 september 2022 heeft ze aangegeven dat ze in de veronderstelling verkeerde dat ze alle inkomsten bij de gemeente bekend had gemaakt. Ze heeft alle gegevens waar zij over kon beschikken overgelegd. Ook heeft ze tijdens het gesprek op 7 september 2022 bankafschriften uitgeprint en uitvoerig toelichting gegeven. De storting van € 1.200,- was niet voor eiseres bedoeld maar voor een vriendin. De terugvordering van de bijstandsuitkering is voor eiseres belastend. Ze heeft met haar werkzaamheden slechts € 800,- verdiend, maar nu moet zij bijna € 12.000 terugbetalen.
Wat oordeelt de rechtbank?
De opschorting en intrekking van de bijstand (SGR 23/5986).
5. Artikel 54, eerste lid, van de Pw bepaalt dat het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten.
5.1.
Het college heeft eiseres in gelegenheid gesteld om vóór 22 september 2022 de bankafschriften over de periode 28 oktober 2021 tot en met 31 mei 2022 in te leveren. Deze termijn is vervolgens verlengd tot 27 september 2022. Aan dit verzoek is geen gehoor gegeven.
5.2.
Voor zover eiseres aanvoert dat zij tijdens het gesprek op 7 september 2022 de gevraagde gegevens heeft verschaft en toelichting heeft gegeven op de stortingen en bijschrijvingen op haar rekening, kan dit niet tot een ander oordeel leiden. Eiseres heeft dit standpunt niet met nadere stukken onderbouwd. Bovendien zijn er na 7 september 2022 meermaals brieven met verzoeken om informatie naar eiseres verstuurd. Ook is er op
20 september 2022 telefonisch contact geweest. Het had eiseres daarom duidelijk moeten zijn dat het college nog niet over alle noodzakelijke informatie en gegevens beschikte. Het lag op de weg van eiseres om deze te verschaffen. Niet gesteld noch gebleken is dat eiseres geen verwijt kan worden gemaakt van het niet aanleveren van de stukken.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54,
eerste lid, van de Pw is voldaan. Het college was daarom bevoegd om het recht op bijstand van eiseres met ingang van 27 september 2022 op te schorten.
5.4.
Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, moet worden beoordeeld of de betrokkene het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. In dit geval moet daartoe worden beoordeeld of eiseres binnen die termijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Als dat niet het geval is, moet vervolgens worden nagegaan of eiseres hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld ontbreken indien de gevraagde gegevens niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of als eiseres niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs over de gevraagde gegevens heeft kunnen beschikken.
5.5.
Met het opschortingsbesluit van 4 oktober 2022 heeft het college eiseres in de gelegenheid gesteld om vóór 12 oktober 2022 de gevraagde gegevens te verstrekken. Vast is komen te staan dat eiseres ook aan dit verzoek geen gehoor heeft gegeven. Het college was daarom bevoegd om de bijstandsuitkering in te trekken met ingang van de datum waarop eiseres in verzuim was. Niet gesteld noch is gebleken dat het verzuim eiseres niet kan worden verweten.
5.6.
Hieruit volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw voldaan. Het college was dan ook bevoegd om de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 27 september 2022 in te trekken. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het college in redelijkheid geen gebruik mocht maken van die bevoegdheid. Wat eiseres hierover in beroep heeft aangevoerd slaagt niet.
De herziening, intrekking en terugvordering van de bijstand (SGR 23/5981)
6. Het college heeft de bijstand over de periode van 28 oktober 2021 tot en met
31 mei 2022 herzien (lees: ingetrokken), de bijstand over de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 augustus 2022 herzien en de bijstand over de periode van 1 september 2022 tot en met 30 september 2022 herzien (lees: ingetrokken). Het college heeft de kosten van bijstand over al deze maanden teruggevorderd voor zover eiseres te veel heeft ontvangen.
6.1.
Het besluit tot intrekking, herziening en terugvordering van bijstand is een voor eiseres belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de toepassing daarvan is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het aan het college is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamen.
6.2.
Aan de intrekking en terugvordering over de periode van 28 oktober 2021 tot en met 31 mei 2022 heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres de op haar rustende medewerkingsverplichting heeft geschonden door niet de gevraagde bankafschriften over de periode van 28 oktober 2021 tot en met 31 augustus 2022 over te leggen.
6.3.
Het niet overleggen van bewijsstukken, zoals bankafschriften, die zijn opgevraagd in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand, leidt tot een schending de medewerkingsverplichting. [1] Schending van de medewerkingsverplichting levert een grond voor intrekking van de bijstandsuitkering op als daardoor het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld. Het recht op bijstand kan dan worden ingetrokken met ingang van de datum waarop de medewerkingsverplichting is geschonden. De schending doet zich voor op het moment dat niet wordt voldaan aan een concreet verzoek om medewerking van de bijstandsverlenende instantie. [2]
6.4.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet inleveren van de bankafschriften een schending van de medewerkingsverplichting oplevert. Het college heeft bij brief van 7 september 2022 gevraagd de bankafschriften op uiterlijk 20 september 2022 in te leveren. Eiseres heeft telefonisch uitstel gekregen tot 27 september 2022. Ook op die datum had eiseres nog niet aan het verzoek voldaan. De schending van de medewerkingsverplichting doet zich derhalve per 27 september 2022 voor. Als gevolg van de schending van de medewerkingsverplichting kon het college het recht op bijstand vanaf die datum niet meer vaststellen. Het college was daarom bevoegd om per die datum het recht op bijstand in te trekken. Het enkele feit dat door de schending van de medewerkingsverplichting niet alle gegevens of bewijsstukken voorhanden zijn die zien op een periode voorafgaande aan de schending, maakt niet dat daardoor het recht op bijstand over die periode niet kon worden vastgesteld. Uitgangspunt is namelijk de situatie zoals de betrokkene die bij de aanvraag heeft weergegeven en waarop de verstrekking van de bijstand gebaseerd is. Alleen als er gegronde en concrete twijfel bestaat over de rechtmatigheid van de verleende bijstand over de periode voorafgaande aan de schending, kan door het ontbreken van de gegevens of bewijsstukken het recht op bijstand niet worden vastgesteld, zodat intrekking over die periode is gerechtvaardigd. [3] Van die situatie is in dit geval niet gebleken.
6.5.
Uit het voorgaande volgt dat het college de bijstandsuitkering over de periode van 28 oktober 2021 tot 31 mei 2022 ten onrechte heeft ingetrokken op de grond dat eiseres de medewerkingsverplichting heeft geschonden. De intrekking berust daarom niet op een deugdelijke grondslag. Dit brengt mee dat ook de terugvordering over deze periode geen deugdelijke grondslag heeft. In zoverre slaagt het beroep van eiseres.
6.6.
Aan de herziening en terugvordering over de periode van 1 juni 2022 tot en met
31 augustus 2022 heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres stortingen op haar bankrekeningen heeft ontvangen die in mindering moeten worden gebracht op de door haar ontvangen bijstand. Nu eiseres de stortingen niet onverwijld uit eigen beweging bij het college heeft gemeld, is sprake van een schending van de inlichtingenverplichting. Het recht op bijstand is vast te stellen aan de hand van de bankafschriften.
6.7.
Bedragen die contant zijn gestort en bedragen die zijn overgemaakt door derden naar een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben is het inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw als zij door de betrokkene kunnen worden gebruikt voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan. De betrokkene moet het dagelijks bestuur in beginsel over de ontvangst van zulke bedragen informeren. Dat volgt uit de inlichtingenverplichting, die is neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
6.8.
Eiseres heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de bijschrijvingen en stortingen op haar rekening. Het college heeft de bijschrijvingen en stortingen op de bankrekening van eiseres terecht als inkomen aangemerkt nu deze een terugkerend karakter hebben en eiseres de gestorte bedragen kon aanwenden voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat van inkomen geen sprake is. De stelling van eiseres dat de storting van € 1.200,- op haar rekening afkomstig was van een vriendin en dat zij dit bedrag vervolgens contant heeft opgenomen en meegegeven aan een ander, vindt geen ondersteuning in de bankafschriften. Ook anderszins is dit betoog niet onderbouwd.
6.9.
Aan de hand van de ingeleverde bankafschriften over de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 augustus 2022 heeft het college het recht op bijstand kunnen vaststellen. Rekening houdend met het giftenbeleid en de inkomstenvrijlating heeft het college het bedrag van de terugvordering over deze periode vastgesteld. Eiseres heeft hier geen gronden tegen aangevoerd.
6.10.
Gelet op het voorgaande was het college bevoegd de bijstandsuitkering over de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 augustus 2022 te herzien en de teveel uitgekeerde bijstand terug te vorderen op grond van artikel 58, eerste lid van de Pw.
6.11.
Aan de intrekking en terugvordering over de periode van 1 september 2022 tot en met 30 september 2022 heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar inkomsten. Hierdoor is het recht op bijstand niet vast te stellen.
6.12.
Eiseres heeft haar inkomsten in de maand september 2022 niet onverwijld en uit eigen beweging bij het college gemeld. Het gaat om inkomsten waarvan eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij deze bij het college had moeten melden. Voor zover zij aanvoert dat zij dacht dat ze haar inkomsten in één keer aan het einde van het jaar moest doorgeven, kan dit niet tot een ander oordeel leiden. De inlichtingenverplichting is namelijk een objectief geformuleerde verplichting waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt.
6.13.
Gelet hierop was het college bevoegd om de bijstandsuitkering over de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 september 2022 in te trekken en het te veel aan bijstand uitbetaalde terug te vorderen op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw.
7. Eiseres heeft geen dringende redenen aangevoerd die maken dat het college op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af had moeten zien.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep met zaaknummer SGR 23/5986 is ongegrond. Het beroep met zaaknummer SGR 23/5981 is gegrond. Het bestreden besluit 3, voor zover dat ziet op de intrekking en terugvordering van de uitkering over de periode van 28 juli 2021 tot en met
31 mei 2022, wordt vernietigd. De rechtbank draagt het college op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
8.1.
Omdat het beroep met zaaknummer SGR 23/5981 gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ter hoogte van € 50,- vergoedt. Ook veroordeelt de rechtbank het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
8.2.
Aangezien de beroepen van eiseres samenhangende besluiten betreffen, is eiseres gelet op artikel 8:41, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht slechts éénmaal griffierecht verschuldigd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te bepalen dat de griffier het door eiseres betaalde griffierecht in het beroep met zaaknummer SGR 23/5986 ter hoogte van € 50,- terugbetaalt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 23/5986 ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 23/5981 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 28 juli 2021 tot en met 31 mei 2022, en draagt het college op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat het college het griffierecht in de zaak met zaaknummer SGR 23/5981 ter hoogte van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot een proceskostenvergoeding van € 1.814,-;
- bepaalt dat het griffierecht in de zaak met zaaknummer SGR 23/5986 aan eiseres wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Leichel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1395.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 10 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:38.
3.Zie de in noot 2 genoemde uitspraak.