ECLI:NL:RBDHA:2025:11298
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om veroordeling in de proceskosten na intrekking van beroep
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van 25 juni 2024. Dit beroep is ingetrokken omdat verweerder op 17 maart 2025 een herziene beslissing op bezwaar heeft genomen waarbij het bezwaar van verzoekster gegrond is verklaard en verweerder aan haar een scootmobiel heeft toegekend. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Bij brief van 8 april 2025 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld voornemens te zijn proceskosten toe te kennen voor 1 punt. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en overweegt dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak kan veroordelen in de proceskosten. De proceskosten worden vastgesteld op € 907,- omdat de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, Algemene wet bestuursrecht verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden, nu verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe en veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan verzoekster. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2025.