ECLI:NL:RBDHA:2025:11318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
AWB 25/10721 en NL25.22237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van twee beroepen tegen besluiten van het COa en de minister van Asiel en Migratie met betrekking tot vrijheidsbeperkende maatregelen en plaatsing in een Handhaving- en Toezichtlocatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag op 26 juni 2025 twee beroepen van een Syrische eiser tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. Het eerste beroep betreft de plaatsing van de eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) per 18 april 2025, terwijl het tweede beroep gericht is tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die op dezelfde datum is opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser geen gelijk heeft gekregen en geen proceskostenvergoeding zal ontvangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 11 april 2025 een dreigende houding aannam tegenover een medewerkster van Trigion, wat leidde tot een incident met grote impact. Ondanks de ontkenning van de eiser dat hij agressief was, heeft de rechtbank de verslaglegging van het COa als voldoende betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het COa terecht heeft geoordeeld dat de gedragingen van de eiser, waaronder verbale en fysieke agressie, een plaatsing in de HTL rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door de eiser aangevoerde omstandigheden geen reden vormen om van het beleid van het COa af te wijken.

De rechtbank heeft het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond verklaard en, omdat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op het plaatsingsbesluit, ook het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/10721 en NL25.22237

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
En

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 18 april 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser per 18 april 2025 in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [1] Het tweede beroep van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 56 van de Vw [2] , op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
Eiser heeft op 15 mei 2025 gronden van beroep ingediend. Het COa heeft op 18 juni 2025 gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 mei 2025 op zitting behandeld. Aan deze zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister en het COa. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en daarom ook geen vergoeding van de proceskosten. Hierna legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit
Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit
3. Uit de verslaglegging van het COa blijkt - kort samengevat - het volgende. Eiser heeft in de ochtend van 11 april 2025 een dreigende houding aangenomen tegenover een Trigion-medewerkster door tegen haar te schreeuwen en hard op het plexiglas te slaan, nadat hij op een niet toegestaan tijdstip op dwingende wijze zijn post opeiste. Later die ochtend keerde eiser terug naar de receptie, waar hij zijn pasje naar de medewerkster wierp. Dit leidde tot wederzijdse frustratie, scheldpartijen, luid roepen in het Arabisch en opnieuw fysiek geweld tegen het plexiglas. Eiser gooide zijn post in de richting van de medewerkster, noemde haar onder andere “sharmuta” en sloeg herhaaldelijk met beide handen op de wand. Vervolgens verliet hij de receptie, stampte tegen een deur, sloeg met gebalde vuist tegen een raam en trapte buiten een glasbak omver. Omstanders verklaarden dat eiser hierbij uitspraken deed als “fuck COa”, “hoer” en “ik heb de hele nacht niet geslapen”. Kort daarop ging het brandalarm af in eisers unit. COa-medewerkers troffen eiser aan in een staat van verhoogde agitatie, waarbij hij tekenen van woede en stress vertoonde. Hij schopte een stoel omver en gooide een beker stuk op de grond. Toen het brandalarm opnieuw afging, bleek eiser openlijk aan het vapen te zijn. Ondanks herhaalde waarschuwingen keerde hij terug naar de receptie, waar hij de medewerkster wederom uitschold, met zijn vinger naar haar wees en opnieuw “sharmuta” riep. Een andere bewoner moest fysiek ingrijpen om eiser weg te halen.
3.1.
Het COa heeft dit incident en het gedrag van eiser gekwalificeerd als een incident met grote impact. Verder heeft het COa in het plaatsingsbesluit overwogen dat eerdere maatregelen geen effect hebben gehad op een verbetering van het gedrag van eiser, en dat eiser blijft volharden in overlastgevend gedrag. Het COa heeft om die reden een plaatsing in een HTL noodzakelijk geacht.
Beroepsgronden van eiser
4. Eiser betoogt dat overplaatsing naar de HTL een onevenredig zware bestraffing is voor het incident. Allereerst merkt eiser op dat in Bijlage 1 het incident wordt omschreven als “agressie en geweld tegen personen, fysiek”. Dit is volgens eiser onjuist; eiser heeft namelijk niemand fysiek aangevallen.
4.1.
Daarnaast stelt eiser dat van zijn zijde tijdens het gesprek met de Trigion-medewerkster geen sprake is geweest van enige agressie. Volgens de Trigion-medewerkster zou eiser hebben gescholden en met zijn vlakke hand tegen de plexiglas scheidingswand hebben geslagen. Eiser merkt op dat uitsluitend de Trigion-medewerkster hierbij aanwezig was en dat er geen andere getuigen zijn die haar lezing kunnen bevestigen.
4.2.
Verder stelt eiser dat ten onrechte word voorbijgegaan aan het feit dat – zoals uit de verslaglegging blijkt – de Trigion-medewerkster het pasje van eiser terugwierp. Daarnaast ontving eiser zijn post niet van haar, maar werd deze uiteindelijk aan hem overhandigd door COa-medewerkers. Het daarna vertoonde gedrag van eiser – waaronder het verscheuren van zijn post, het slaan tegen de plexiglas scheidingswand, het schelden en het buiten trappen tegen een glasbak – is volgens eiser onvoldoende zwaarwegend om plaatsing in een HTL te rechtvaardigen. Dit volgt ook uit de omstandigheid dat twee bewoners hebben aangegeven eiser rustig te zullen houden, en dat de COa-medewerkers hiermee hebben ingestemd en vervolgens zijn vertrokken.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de verslaglegging van het COa. De enkele blote ontkenning van eiser dat van zijn zijde tijdens het eerste gesprek met de Trigion-medewerkster geen sprake is geweest van enige vorm van agressie, is hiervoor onvoldoende. De rechtbank gaat dan ook uit van de gedetailleerde weergave zoals die door de Trigion-medewerkster is gegeven, temeer omdat die – voor wat betreft het gedrag van eiser - in lijn is met hetgeen later die ochtend ook door COa-medewerkers is waargenomen.
5.1.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het COa het incident terecht heeft gekwalificeerd als een incident met een grote impact. Zoals hiervoor overwogen gaat de rechtbank uit van de verslaglegging van het COa. Hieruit volgt onder meer dat eiser herhaaldelijk verbale en fysieke agressie heeft vertoond en uitlatingen heeft gedaan zoals “sharmuta” (wat in het Arabisch “teef” betekent) richting de Trigion-medewerkster. Het COa heeft deze gedragingen, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid, terecht gekwalificeerd als agressie of geweld, met als doel de ander te kleineren of te bedreigen. Dat de Trigion-medewerkster het pasje zou hebben teruggegooid en eiser deze post niet zou hebben meegekregen van haar, maar van een andere COa-medewerker, rechtvaardigt op geen enkele wijze de gedragingen van eiser en doet niet af aan de ernst en impact van het incident. Ook het feit dat er tijdens dit gesprek met de Trigion-medewerkster geen sprake is geweest van schade dan wel vernieling, doet hieraan niet af.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het COa, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid en voldoende deugdelijk gemotiveerd, heeft besloten tot de oplegging van het plaatsingsbesluit. Volgens het Maatregelenbeleid wordt een HTL-maatregel overwogen in geval van meerdere incidenten met een grote impact, of één incident met een zeer grote impact. Het COa heeft gemotiveerd dat dit niet het eerste incident is waarbij eiser betrokken was, maar dat sprake is van een opeenstapeling van incidenten, waaronder ook meerdere met een grote impact. Deze eerdere incidenten worden door eiser ook niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa daarmee in redelijkheid kunnen concluderen dat plaatsing van eiser in de HTL noodzakelijk is.
5.3.
Verder overweegt de rechtbank dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen contra-indicatie vormen voor het opleggen van het plaatsingsbesluit. Verder heeft eiser ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding hadden moeten geven om van het beleid van het COa af te wijken.
5.4.
De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit ongegrond.
Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
6. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 26 juni 2025 en gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Vreemdelingenwet 2000.