In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag op 26 juni 2025 twee beroepen van een Syrische eiser tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. Het eerste beroep betreft de plaatsing van de eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) per 18 april 2025, terwijl het tweede beroep gericht is tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die op dezelfde datum is opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser geen gelijk heeft gekregen en geen proceskostenvergoeding zal ontvangen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 11 april 2025 een dreigende houding aannam tegenover een medewerkster van Trigion, wat leidde tot een incident met grote impact. Ondanks de ontkenning van de eiser dat hij agressief was, heeft de rechtbank de verslaglegging van het COa als voldoende betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het COa terecht heeft geoordeeld dat de gedragingen van de eiser, waaronder verbale en fysieke agressie, een plaatsing in de HTL rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door de eiser aangevoerde omstandigheden geen reden vormen om van het beleid van het COa af te wijken.
De rechtbank heeft het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond verklaard en, omdat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op het plaatsingsbesluit, ook het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.