ECLI:NL:RBDHA:2025:11335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
C/09/683484 KG ZA 25-323 en C/09/683493 / KG ZA 25-325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing conservatoir bewijsbeslag in kort geding met betrekking tot arbitragebeding

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en verbintenissenrecht, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding. De eisers, [eiser] en [eiseres] B.V., hebben vorderingen ingediend tot opheffing van conservatoir bewijsbeslag dat door [woonplaats 2] was gelegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot opheffing van het bewijsbeslag onder de reikwijdte van het overeengekomen arbitragebeding valt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de opheffingsvordering ook aanhangig is in een arbitrale procedure, en dat er geen spoedeisend belang is voor de opheffing van het beslag. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij onvoldoende gebaat zijn bij de arbitrale voorzieningen, en dat de vorderingen van de eisers om het beslag op te heffen, alsook de vorderingen tot het opleggen van beslagverboden, zijn afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de eisers, die in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummers: C/09/683484 / KG ZA 25-323 en C/09/683493 / KG ZA 25-325
Vonnis in kort geding van 24 juni 2025
in de zaak met nummer 25-323 van
[eiser]te [woonplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaten: mr. M.C. Schepel en mr. L.V. van der Gun,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [woonplaats 2] ,
advocaten: mr. E.E.U. Vroom, mr K.M.H. de Roo en mr. J.C.G. Straatman,
en in de gevoegde zaak met nummer 25-325 van
[eiseres] B.V.te [woonplaats 1] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaten: mr. M.C. Schepel en mr L.V. van der Gun,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [woonplaats 2] ,
advocaten: mr. E.E.U. Vroom, mr K.M.H. de Roo en mr. J.C.G. Straatman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure met nummer 25-323 blijkt uit :
- de dagvaarding van 15 april 2025, met producties en aanvullende producties;
- de producties van [woonplaats 2] .
1.2.
Het verloop van de procedure met nummer 25-325 blijkt uit :
- de dagvaarding van 15 april 2025, met producties en aanvullende producties;
- de producties van [woonplaats 2] .
1.3.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 13 mei 2025. De advocaten van partijen hebben ter zitting het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Deze pleitnotities maken deel uit van het dossier.
1.4.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben [eiser] en [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de door [woonplaats 2] ingediende conclusie van antwoord van 36 pagina’s, die daags voor de zitting is ingediend. Ter zitting heeft [woonplaats 2] verklaard dat het door onvoorziene omstandigheden niet is gelukt de conclusie van antwoord eerder in te dienen. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter beslist dat de conclusie van antwoord buiten beschouwing wordt gelaten, omdat deze ruimschoots later dan de in het dagbepalingsbericht vermelde termijn van (uiterlijk) 48 uur (twee werkdagen) is ingediend en [woonplaats 2] geen goede reden heeft gegeven voor de late indiening. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om de producties van [woonplaats 2] buiten beschouwing te laten. De conclusie van antwoord is nadien uit het procesdossier verwijderd.
1.5.
Vervolgens zijn de zaken aangehouden tot 31 mei 2025 om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te bereiken.
1.6.
Bij bericht van 1 juni 2025 hebben [eiser] en [eiseres] de voorzieningenrechter verzocht om in beide zaken vonnis te wijzen. De griffier heeft [woonplaats 2] verzocht zich hierover uit te laten, maar [woonplaats 2] heeft binnen de gestelde termijn geen reactie gegeven. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[broer 1] (hierna: [broer 1] ), [broer 2] (hierna: [broer 2] ) en [woonplaats 2] zijn broers. [eiser] is een zoon van [broer 1] .
2.2.
[broer 1] , [broer 2] en [woonplaats 2] hebben hun gezamenlijke vermogen en het vermogen dat aan hun kinderen toekomt (hierna: de gezamenlijke belangen) ondergebracht in verschillende internationale structuren.
2.3.
In 2017 hebben de broers onenigheid gekregen. Uiteindelijk zijn zij overeengekomen om de gezamenlijke belangen te ontvlechten. In dit kader hebben zij een mediationtraject doorlopen met de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) als mediator. Vervolgens hebben partijen verder onderhandeld onder leiding van notaris mr. [notaris] (hierna: mr. [notaris] ).
2.4.
Voor hun gezamenlijke beleggingen maken de broers onder meer gebruik van de
commanditaire vennootschap [eiseres] C.V. [eiseres] is beherend vennoot; [broer 1] , [broer 2] en [woonplaats 2] zijn commandieten. Sinds 28 juni 2024 is [eiser] enig bestuurder van [eiseres] . [eiser] is de opvolger van de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ), die vanaf mei 2023 bestuurder was. [eiseres] is (of was) eigenaar van onder meer een hotelpand in [woonplaats 2] , bij partijen bekend als [hotelpand] (hierna: [hotelpand] ).
2.5.
In april 2021 hebben [broer 1] , [broer 2] , [woonplaats 2] , [eiseres] C.V. en [eiseres] een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de verkoop van [hotelpand] . In deze vaststellingsovereenkomst (hierna: [VSO] ) zijn partijen in artikel 2.1 onder meer overeengekomen dat [broer 1] , [broer 2] en [woonplaats 2] zich onthouden, dan wel afstand doen, van enig huidige of toekomstige aansprakelijkheidsstelling jegens [eiseres] ter zake de onroerende zaak.
2.6.
In een vaststellingsovereenkomst van 13 december 2022 zijn (onder meer) [broer 1] , [woonplaats 2] , [broer 2] en [eiseres] overeengekomen dat de ontvlechting van de gezamenlijke belangen dient te worden uitgevoerd volgens een stappenplan dat is opgenomen in een aangehechte bijlage. Daarbij hebben zij [eiser] aangewezen als gevolmachtigde om voor en namens partijen alles te verrichten wat nodig is om de ontvlechting te bewerkstelligen. [eiser] is daarnaast bestuurder van een aantal bij de ontvlechting betrokken vennootschappen. In de vaststellingsovereenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende:

2.3 Partijen hebben de Volmacht verleend uitsluitend met het doel dat de Gevolmachtigde de Ontvlechting kan bewerkstelligen. Echter, de Gevolmachtigde kan afwijken van een bepaalde stap van de Ontvlechting indien en voor zover de gewijzigde stap tot hetzelfde resultaat leidt bij (volledige) uitvoering van de Ontvlechting of indien het resultaat niet hetzelfde is, als gevolg van de gewijzigde stap een situatie wordt bereikt die objectief gezien voor sommige betrokken Partijen gunstiger is mits de andere Partijen er geen nadelige gevolgen van ondervinden.
(...)
5.1
In het kader van de Ontvlechting hebben Partijen over en weer rechtelijke procedures tegen elkaar aangespannen. Partijen garanderen hierbij dat deze procedures bij de ondertekening van deze Vaststellingsovereenkomst zijn beëindigd of zo spoedig mogelijk worden beëindigd, zijn ingetrokken en ingetrokken blijven. (...)
Voorts garanderen Partijen geen nieuwe procedures aan te spannen tegen elkaar voor zover deze verband houden met de Gezamenlijke Belangen, de Administratie, de Geschillen, de Ontvlechting en deze Vaststellingsovereenkomst.
5.2
Partijen zullen noch elkaar noch de Gevolmachtigde, de Adviseurs, noch haar
Werknemers - noch civielrechtelijk noch anderszins - aansprakelijk houden voor
Schade (als gedefinieerd in artikel 6.2 van deze Vaststellingsovereenkomst)
immateriële of materiële schade of kosten van Partijen met betrekking tot,
samenhangend met of veroorzaakt door de Gezamenlijke Belangen, de Geschillen, de Administratie, de Ontvlechting of deze Vaststellingsovereenkomst tenzij nadrukkelijk anders is bepaald in deze Vaststellingsovereenkomst. Partijen zullen onder geen beding andere gerechtelijke procedures of bestuurlijke maatregelen tegen elkaar, Adviseurs en Werknemers aanspannen.
5.3
Het bepaalde in dit Artikel geldt niet indien een Partij nalaat om verplichtingen uit
hoofde van deze Vaststellingsovereenkomst of de Ontvlechting na te komen. In dat
geval mogen de andere Partijen de Partij die in verzuim is, aansprakelijk stellen voor het nakomen van de verplichtingen uit hoofde van deze Vaststellingsovereenkomst of de Ontvlechting.
(...)
6.1
[broer 1] , [broer 2] en [woonplaats 2] vrijwaren hierbij de Adviseurs en [eiser] , als Gevolmachtigde en bestuurder van de [naam 3] Entiteiten (tezamen de “Gevrijwaarde Personen” en ieder van hen afzonderlijk “Gevrijwaarde Persoon”) voor alle aanspraken en vorderingen in de breedste zin van het woord – zowel civielrechtelijk als tuchtrechtelijk of anderszins – in en/of buiten rechte, met betrekking tot, samenhangend met, of veroorzaakt door het aangaan van deze Vaststellingsovereenkomst of de uitvoering van de Ontvlechting (de “Schade”).
[eiser] is gevrijwaard als directeur van [bedrijfsnaam] Beheer en andere vennootschappen
gelieerd aan Partijen, zoals blijkt uit de Bijlage V. Indien deze vrijwaring en het
bepaalde in deze bepaling anders kan worden geïnterpreteerd, is te allen tijde de
bepaling die de meest ruime bescherming aan [eiser] biedt van toepassing.
(...)
8.9
Alle geschillen die mochten ontstaan naar aanleiding van de onderhavige
Vaststellingsovereenkomst, dan wel van nadere overeenkomsten die daarvan het
gevolg mochten zijn, zullen worden beslecht overeenkomstig het Arbitragereglement van het Nederlands Arbitrage Instituut, door drie, door het instituut te benoemen arbiters.
2.7.
Op 25 oktober 2023 heeft [eiser] in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde van de partijen namens deze partijen een aanvullende vaststellingsovereenkomst gesloten.
Informatieverstrekking na VSO
2.8.
In de periode na het sluiten van de VSO heeft [eiser] de broers in per e-mail verzonden rapportages geïnformeerd over de voortgang van de ontvlechting. Hierbij heeft [eiser] toegelicht dat de doelen van het stappenplan niet in alle gevallen zijn behaald.
2.9.
In januari 2023 heeft [eiser] de broers erover geïnformeerd dat [naam 1] (op persoonlijke titel) is aangesteld voor de coördinatie en uitvoering van de ontvlechting van
de gezamenlijke belangen.
2.10.
Naar aanleiding van de rapportages van [eiser] (en [naam 1] ) heeft [woonplaats 2] [eiser] meerdere keren verzocht om (extra) informatie te verstrekken.
Enquêteprocedure en eerdere beslagverzoeken
2.11.
Op 14 augustus 2024 heeft [woonplaats 2] bij de ondernemingskamer een enquêteverzoek (in de zin van artikel 2:345 BW) ingediend tegen [eiseres] . Bij uitspraak van 17 december 2024 is [woonplaats 2] in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
2.12.
Bij verzoekschriften van 11 juni 2024 heeft [woonplaats 2] de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om bewijsbeslag te mogen leggen ten laste van [eiser] en [eiseres] . In deze verzoeken heeft [woonplaats 2] zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat hij bij de ontvlechting wordt benadeeld ten opzichte van [broer 2] en [broer 1] en dat hij te weinig informatie krijgt. Bij beschikkingen van 21 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter deze verloven (deels) verleend. In de beschikkingen staat vermeld dat [woonplaats 2] naar aanleiding van door de voorzieningenrechter gestelde vragen herziene versies van de verzoekschriften heeft ingediend. [woonplaats 2] heeft van deze beslagverloven geen gebruik gemaakt.
Beslagverloven 4 oktober 2024
2.13.
Bij verzoekschriften van 17 september 2024 heeft [woonplaats 2] de voorzieningenrechter opnieuw verzocht om bewijsbeslag te mogen leggen ten laste van [eiser] en [eiseres] . Bij deze nieuwe verzoeken heeft [woonplaats 2] toegelicht dat hij van de eerste verloven geen gebruik heeft gemaakt en dat hij in verband met ontwikkelingen uitbreiding van de reeds verkregen verloven wenst.
2.14.
Aan het verzoek gericht tegen [eiser] heeft [woonplaats 2] ten grondslag gelegd dat [eiser] tekortgeschoten is in zijn verplichtingen uit de VSO en de ontvlechting en dat hij belang heeft bij inzage in bepaalde bescheiden die betrekking hebben op de rol van [eiser] . Het verzoek omvat mede beslag onder derden en betreft meerdere beslaglocaties, waaronder het woonadres van [eiser] .
2.15.
Bij beschikking van 4 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [woonplaats 2] verlof verleend om conservatoir bewijsbeslag te leggen ten laste van [eiser] op de in het verzoekschrift vermelde locaties en deels onder derden. Hierbij is verlof verleend om beslag te leggen op de in randnummer 148 van het verzoek vermelde correspondentie en bescheiden, waaronder e-mailadressen maar enkel aan de hand van de zoektermen vermeld in randnummer 157 van het verzoekschrift. Verder is DigiJuris B.V. (hierna: DigiJuris) aangewezen als gerechtelijk bewaarder. In de beschikking wordt verwezen naar het eerder op 21 juni 2024 verleende verlof.
2.16.
Aan het verzoek gericht tegen [eiseres] heeft [woonplaats 2] ten grondslag gelegd dat hij een civielrechtelijke actie tegen [eiseres] wenst te ondernemen in verband met het bevorderen of uitlokken van een tekortkoming in de nakoming van verplichtingen uit hoofde van de VSO en de ontvlechting en dat hij zijn opties tot verhaal van zijn schade wenst te onderzoeken. [woonplaats 2] baseert zijn vordering onder meer op de door hem gestelde niet-nakoming van de afspraak om [hotelpand] te verkopen volgens de overeengekomen kaders en het gebrek aan informatie dat hij daarover heeft ontvangen. Hierbij heeft [woonplaats 2] verzocht om beslag te mogen leggen op meerdere locaties, waaronder het woonadres van [eiser] .
2.17.
Bij beschikking van 4 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter gelijktijdig met het hiervoor vermelde verlof [woonplaats 2] verlof verleend voor het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van [eiseres] op de in randnummer 144 van het verzoek vermelde bescheiden, waaronder e-mailadressen van [eiser] en [naam 2] , maar enkel aan de hand van de 218 in randnummer 154 van het verzoek vermelde zoektermen. In de beschikking is bepaald dat beslag mag worden gelegd op de adressen van [eiseres] en voor zover nodig onder [eiser] en [naam 2] . Ook in deze beschikking is DigiJuris aangewezen als gerechtelijk bewaarder.
Ingebrekestellingen en informatieverstrekking
2.18.
Bij brieven van 17 oktober 2024 heeft (de advocaat van) [woonplaats 2] [eiser] en [eiseres] in gebreke gesteld voor de nakoming van de VSO. Verder heeft [woonplaats 2] [eiser] gesommeerd om bepaalde informatie te verschaffen.
2.19.
Bij brieven van 13 januari 2025 heeft (de advocaat van) [woonplaats 2] een nadere ingebrekestelling verzonden aan [eiser] en [eiseres] en een herhaald en aangevuld verzoek gedaan tot het verstrekken van informatie.
2.20.
Bij brief van 23 januari 2025 heeft [eiser] , dan wel [eiseres] , enige aanvullende informatie verstrekt aan (onder anderen) [woonplaats 2] .
Beslaglegging
2.21.
Op 4 februari 2025 heeft [woonplaats 2] bewijsbeslag doen leggen onder [eiser] en [eiseres] . De in beslag genomen bescheiden zijn in bewaring gegeven aan DigiJuris.
De beslaglegging in beide zaken heeft plaatsgevonden tussen 07:00 uur en 11:45 uur op het woonadres van [eiser] , in aanwezigheid van [eiser] en zijn gezin. Daarnaast is het beslag ten laste van [eiseres] mede gelegd op het woonadres van [naam 2] , in aanwezigheid van [naam 2] en zijn gezin.
Eis in de hoofdzaak, hoofdzaak
2.22.
In beide verloven is de termijn voor het instellen van een eis in de hoofzaak bepaald op veertien dagen na de (eerste) beslaglegging. Bij beschikking van 12 februari 2025 is die termijn vervolgens op verzoek van [woonplaats 2] met veertien dagen verlengd.
2.23.
Op 3 maart 2025 heeft [woonplaats 2] een arbitraal kort geding aanhangig gemaakt tegen [eiser] en [eiseres] . In deze procedure heeft [woonplaats 2] inzage gevorderd in de in beslag genomen bescheiden. Tijdens de procedure heeft [woonplaats 2] zijn eis verminderd onder meer voor wat betreft de zoektermen. In reconventie hebben [eiser] en [eiseres] , kort gezegd, opheffing van de beslagen gevorderd.
2.24.
De mondelinge behandeling van het arbitraal kort geding heeft plaatsgevonden op 27 maart 2025. De beslissing is aangehouden tot uiteindelijk 31 mei 2025 om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te bereiken.
2.25.
Eind mei 2025 heeft [woonplaats 2] vonnis gevraagd in het arbitraal kort geding.

3.Het geschil

3.1.
In de zaak met nummer 25-323 vordert [eiser] – samengevat:
1) Voor zover de beslagen niet zijn vervallen, het door [woonplaats 2] gelegde bewijsbeslag
volledig op te heffen, althans in ieder geval voor wat betreft:
a) alle gegevens die na de vermindering van eis buiten de exhibitievordering in het arbitraal kort geding vallen;
b) alle gegevens en documenten gewisseld met en alle communicatie (op welke wijze dan ook) met notaris mr. [notaris] ;
c) alle gegevens en documenten gewisseld met en alle communicatie (op welke wijze dan ook) met [naam 1] ;
d) het beslag dat is gelegd op gegevens uit andere e-mailadressen dan die in het Beslagrekest zijn genoemd en alle digitale gegevens en bescheiden die zijn opgeslagen via aan deze e-mailadressen gelieerde cloudopslag (bijvoorbeeld Microsoft SharePoint of Microsoft OneDrive); en het beslag dat is gelegd op de privé e-mailadressen van [eiser] ( [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] ) en alle digitale gegevens en bescheiden die zijn opgeslagen via aan deze e-mailadressen gelieerde cloudopslag (bijvoorbeeld Microsoft SharePoint of Microsoft OneDrive).
2) [woonplaats 2] te veroordelen om aan [eiser] te overhandigen een door DigiJuris getekende verklaring dat alle op 4 februari 2025 in beslag genomen en aan DigiJuris in bewaring gegeven fysieke en digitale gegevens, althans de gegevens waarvoor het beslag is opgeheven, zijn vernietigd, zulks op straffe van een dwangsom;
3) [woonplaats 2] te verbieden om nog een keer eenzelfde of soortgelijk beslag te doen leggen of een daartoe strekkend verzoek in te dienen, zulks op straffe van een dwangsom;
4) [woonplaats 2] te verbieden om op basis van de beschikking van 4 oktober 2024 alsnog beslag te doen leggen onder de in de beschikking genoemde derden, zulks op straffe van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van [woonplaats 2] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
In de zaak met nummer 25-325 vordert [eiseres] – samengevat:
1. Voor zover de beslagen niet zijn vervallen, het door [woonplaats 2] gelegde bewijsbeslag volledig op te heffen, althans in ieder geval voor wat betreft:
a. alle gegevens die na de vermindering van eis buiten de exhibitievordering in het arbitraal kort geding vallen;
b. alle gegevens en documenten gewisseld met en alle communicatie (op welke wijze dan ook) met notaris mr. [notaris] en voor communicatie met de advocaten van [eiseres] ;
c. het beslag dat is gelegd op gegevens uit andere e-mailadressen dan die in het beslagrekest zijn genoemd en alle digitale gegevens en bescheiden die zijn opgeslagen via aan deze e-mailadressen gelieerde cloudopslag (bijvoorbeeld Microsoft SharePoint of Microsoft OneDrive); en
d. het beslag dat is gelegd op de privé e-mailadressen van [naam 2] en [eiser] (thysvanderzouwen@hotmail.com, [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] ) en alle digitale bescheiden die zijn opgeslagen via aan deze e-mailadressen gelieerde cloudopslag (bijvoorbeeld Microsoft SharePoint of Microsoft OneDrive);
e. het beslag dat ziet op zoektermen die zijn geschrapt bij eiswijziging in arbitraal kort geding van 27 maart 2025; en
f. het beslag dat ziet op gegevens ten aanzien van [naam 2] die dateren van na 20 juni 2024 en gegevens ten aanzien van [eiser] die dateren van vóór 28 juni 2024.
2. [woonplaats 2] te veroordelen om binnen twee dagen na dagtekening van het vonnis aan [eiseres] te overhandigen een door DigiJuris getekende verklaring dat alle op 4 februari 2025 in beslag genomen en aan DigiJuris in bewaring gegeven fysieke en digitale gegevens zijn vernietigd, zulks op straffe van een dwangsom;
3. [woonplaats 2] te verbieden om nog een keer eenzelfde of soortgelijk beslag te doen leggen of een daartoe strekkend verzoek in te dienen, zulks op straffe van een dwangsom.
een en ander met veroordeling van [woonplaats 2] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
[eiser] en [eiseres] leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag.
De beslagen zijn vervallen, omdat [woonplaats 2] niet tijdig een eis in de hoofdzaak aanhangig heeft gemaakt. De exhibitievordering in arbitrage is geen eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 1019c lid 2 Rv. Daarnaast dienen de beslagen te worden opgeheven, omdat [woonplaats 2] heeft gehandeld in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv, omdat hij relevante informatie heeft achtergehouden, dan wel de voorzieningenrechter onjuist heeft voorgelicht. Dit betreft onder meer informatie over lopende procedures en de vestigingsadressen van de verschillende vennootschappen. [woonplaats 2] heeft bewust beslag gelegd op het woonadres van [eiser] en dat van [naam 2] en hun gezinnen, terwijl daar geen goede reden voor was. Verder heeft [woonplaats 2] zeer lang gewacht met het leggen van de beslagen, terwijl er in de tussentijd wel informatie is verstrekt.
Daar komt bij dat de door [woonplaats 2] gepretendeerde vorderingen ondeugdelijk zijn. Zo heeft [woonplaats 2] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat er schade is, dat [eiser] daarvoor als bestuurder aansprakelijk is en/of dat [eiser] en [eiseres] in de gegeven omstandigheden onvoldoende informatie hebben verstrekt.
De beslagen dienen hoe dan ook deels te worden opgeheven, aangezien [woonplaats 2] zijn eis in arbitrage heeft verminderd, zodat er voor een deel van de beslagen bescheiden geen hoofdzaak meer aanhangig is. Daarnaast is er beslag gelegd op medische gegevens en geheimhouderstukken, waaronder correspondentie tussen [eiser] en [eiseres] met hun advocaten en mr. [notaris] . Verder bestaat er een gewichtige reden in de zin van artikel 194 lid 2 onder b. Rv tegen beslaglegging onder [naam 1] , aangezien hij als mediator betrokken is geweest. Tot slot heeft [woonplaats 2] op meer bescheiden (e-mailadressen en daaraan gelieerde cloudopslag) beslag gelegd dan waarvoor de verloven zijn verleend.
Gelet op het voorgaande dienen de in beslag en bewaring genomen bescheiden (in ieder geval deels) te worden vernietigd. Verder hebben [eiser] en [eiseres] er recht op en belang bij dat aan [woonplaats 2] een verbod wordt opgelegd om opnieuw beslag te leggen. Tot slot dient het [woonplaats 2] te worden verboden beslag te leggen onder de derden vermeld in de tegen [eiser] gerichte beschikking.
3.4.
[woonplaats 2] voert in beide zaken verweer. [woonplaats 2] concludeert tot onbevoegdheid van de voorzieningenrechter, dan wel tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] en [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] en [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] en [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in beide zaken
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de door [woonplaats 2] ten laste van [eiser] en [eiseres] gelegde bewijsbeslagen zijn vervallen, of deze, al dan niet deels, moeten worden opgeheven en of [woonplaats 2] gehouden is de in beslag genomen bescheiden te laten vernietigen. Daarnaast moet worden geoordeeld over het door [eiser] en [eiseres] gevorderde beslagverbod en over het verbod om op basis van het tegen [eiser] gerichte beslagverlof alsnog beslag te leggen onder de daar vermelde derden.
Arbitragebeding – bevoegdheid voorzieningenrechter
4.2.
[woonplaats 2] heeft zich voor alle weren beroepen op het arbitragebeding en gesteld dat de voorzieningenrechter onbevoegd is om kennis te nemen van dit geschil.
4.3.
In de VSO zijn partijen overeengekomen dat alle geschillen die naar aanleiding van de VSO mochten ontstaan dienen te worden beslecht in arbitrage. Tussen partijen is niet in geschil dat de exhibitievorderingen van [woonplaats 2] , ook die tegen [eiser] , vallen onder de reikwijdte van het arbitragebeding. Daarmee valt ook het geschil over (de rechtmatigheid van) de in verband met die exhibitievorderingen gelegde bewijsbeslagen onder de reikwijdte van het arbitragebeding. [eiser] en [eiseres] hebben de bevoegdheid van de arbiter ook niet betwist; in het arbitraal kort geding hebben zij zelf een reconventionele vordering ingesteld.
4.4.
Een arbitragebeding belet een partij niet om zich tot de voorzieningenrechter te wenden. Op grond van artikel 1022c Rv kan de voorzieningenrechter zich evenwel alleen maar bevoegd verklaren indien de gevraagde voorziening niet of niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen. [woonplaats 2] heeft gesteld dat in het arbitraal kort geding wordt beslist over de opheffing van het beslag, waarmee [eiser] en [eiseres] materieel hetzelfde kunnen verkrijgen als in dit kort geding en dat reeds daaruit volgt dat de gevraagde voorziening tijdig in arbitrage kan worden verkregen. Hiertegenover hebben [eiser] en [eiseres] aangevoerd dat de arbiter niet bevoegd is om een constitutief opheffingsvonnis te wijzen en dat de voorzieningenrechter daarom bevoegd is op hun vorderingen te beslissen. Verder hebben zij betoogd dat zij voorafgaand aan de (tenuitvoerlegging van de) beslissing van de arbiter over de exhibitie belang hebben bij een oordeel over de rechtmatigheid en de omvang van het beslag.
4.5.
Op zichzelf is juist dat in arbitrage geen constitutief opheffingsvonnis kan worden verkregen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter dus in zoverre bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] en [eiseres] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voor zo’n opheffing evenwel pas plaats indien aannemelijk is dat [eiser] en [eiseres] onvoldoende gebaat zijn bij de in door hen in het arbitraal kort geding gevorderde voorzieningen. Dit zou het geval kunnen zijn indien op voorhand vaststaat dat een (condemnatoire) veroordeling in het arbitraal kort geding niet zal leiden tot opheffing van de beslagen en/of vernietiging van de in beslag genomen bescheiden of wanneer de opheffing zodanig spoedeisend is dat de uitspraak in het arbitrale kort geding niet kan worden afgewacht. [eiser] en [eiseres] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dergelijk bijzondere omstandigheden zich voordoen.
4.6.
Niet valt in te zien waarom in het arbitraal kort geding geen oordeel zou kunnen verkregen over de door [eiser] en [eiseres] naar voren gebrachte bezwaren, zoals de vraag of de beslagen van rechtswege zijn vervallen en de vraag of [woonplaats 2] heeft gehandeld in strijd met waarheidsplicht van artikel 21 Rv, voor wat betreft de lopende procedures en de beslaglocaties. Hetzelfde geldt voor de vraag of [woonplaats 2] een rechtmatig belang had bij de beslagen, mede gelet op de procedeerverboden opgenomen in [VSO] en de VSO en het tijdsverloop tussen de beslagverloven en de beslaglegging en de in de tussentijd door [eiser] en [eiseres] verstrekte informatie. Dit geldt ook voor de opgeworpen bezwaren met betrekking tot de omvang van het beslag en daar waar het gaat om geheimhouderstukken.
4.7.
Gelet op het voorgaande en omdat de rechtmatigheid van de beslagen in het arbitraal kort geding aan de orde is geweest, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat op de bezwaren van [eiser] en [eiseres] op korte termijn in arbitrage kan en zal worden beslist. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat [woonplaats 2] een eventuele voor hem nadelige (mogelijk met een dwangsom versterkte) uitspraak niet zou nakomen en er bestaat ook geen gerechtvaardigde vrees dat DigiJuris [woonplaats 2] zonder verlof van de arbiter inzage zal geven in de beslagen bescheiden. Daarmee is er in beginsel geen ruimte meer voor de voorzieningenrechter. Het belang van [eiser] en [eiseres] om voorafgaand aan (de tenuitvoerlegging van) de beslissing in het arbitraal kort geding een oordeel te krijgen over de rechtmatigheid van de beslagen, stuit af op het arbitragebeding, waarin partijen afstand hebben gedaan van hun bevoegdheid om te procederen ten overstaan van de overheidsrechter.
4.8.
De voorzieningenrechter ziet ook geen andere aanleiding om de beslagen met spoed op te heffen. Bij dit oordeel weegt mee dat de beslagen uitsluitend zijn gelegd op kopieën, zodat [eiser] en [eiseres] ondanks de beslaglegging over de originele stukken kunnen beschikken.
Beslagverboden
4.9.
Het door [eiser] en [eiseres] gevorderde beslagverbod wordt eveneens afgewezen. Of [woonplaats 2] op grond van [VSO] en de VSO bevoegd is bewijsbeslagen (te verzoeken en) te leggen, dient in beginsel in arbitrage te worden beslist. Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat de voorzieningenrechter wel bevoegd is over deze vorderingen te oordelen, overweegt de voorzieningenrechter dat het [woonplaats 2] in beginsel vrij staat om, desgewenst, nieuwe beslagrekesten in te dienen. Elk nieuw verzoek zal op de eigen merites worden beoordeeld. De beslagverboden worden daarom afgewezen. Dit neemt niet weg dat op [woonplaats 2] op de voet van artikel 21 Rv de verplichting rust om in eventueel door hem in te dienen beslagrekesten alle feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, wat onder meer meebrengt dat hij melding zal moeten maken van dit vonnis en van de in [VSO] en de VSO opgenomen procesverboden.
4.10.
Tot slot wordt ook het door [eiser] gevorderde verbod om alsnog beslag te leggen onder de derden die zijn genoemd in het tegen hem gerichte beslagverlof afgewezen. Ook voor deze vordering geldt dat deze in arbitrage dient te worden beslist. Nog daargelaten dat [woonplaats 2] volgens de eigen stellingen van [eiser] verklaard heeft nooit voornemens te zijn geweest deze beslagen te leggen, heeft [eiser] geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat een beslissing in arbitrage over dit punt niet kan worden afgewacht.
Conclusie in beide zaken, proceskosten
4.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] en [eiseres] worden afgewezen. Daarmee zijn [eiser] en [eiseres] in het ongelijk gesteld en zij moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
4.12.
De proceskosten van [woonplaats 2] worden in elke zaak begroot op:
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.616,00
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] en [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] en [eiseres] in de proceskosten van voor iedere zaak € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, voor de betreffende eiser te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] en/of [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025.
WJ