ECLI:NL:RBDHA:2025:11346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.26306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een vreemdeling en de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 12 juni 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft aangevoerd dat de minister ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd, omdat hij bereid is om mee te werken aan zijn terugkeer naar Tunesië en tijdelijk bij zijn vriendin wil verblijven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister niet verplicht was om een lichter middel toe te passen, gezien het verleden van eiser en het risico op onttrekking aan toezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in het bezit is van een origineel paspoort en eerder niet heeft meegewerkt aan terugkeer. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is met behulp van een videoverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft de minister ten onrechte geen lichter middel opgelegd?
1. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd. In dit kader voert eiser het volgende aan. Eiser wil tijdens de voorbereiding op zijn vertrek bij zijn vriendin verblijven. Zijn vriendin is bereid om hem onderdak te bieden. Na terugkeer naar Tunesië zal eiser een mvv-aanvraag doen, waarna hij legaal naar Nederland kan komen. Eiser is bereid om mee te werken aan zijn vertrek. Om die reden heeft eiser contact gezocht met het IOM.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet hoeven volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling van eiser. Eiser heeft (recent) te kennen gegeven dat hij wil meewerken aan zijn terugkeer. Eiser heeft dit onderbouwd met verklaringen van hemzelf en zijn vriendin, waaruit onder andere blijkt dat eiser in voorbereiding op zijn terugkeer bij zijn vriendin kan verblijven. Dit legt voor de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal om tot het oordeel te komen dat een lichter middel toegepast kan worden, gelet op het verleden van eiser en het onttrekkingsrisico dat volgt uit de niet betwiste zware en lichte gronden. Daarbij betrekt de rechtbank ook, zoals de minister ter zitting heeft gesteld, dat eiser niet in het bezit is van een origineel paspoort, meerdere procedures heeft gevolgd die niet hebben geleid tot rechtmatig verblijf, zich in het verleden niet aan het terugkeerbesluit heeft gehouden en zich meermaals aan het toezicht heeft onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
2. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.