ECLI:NL:RBDHA:2025:11355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.26403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot overdracht aan Bulgarije en beoordeling van bewaringsgrondslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Syrische nationaliteit hebbende, was op 13 juni 2025 door de minister van Asiel en Migratie in bewaring gesteld. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 25 juni 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwistte de grondslag van de ophouding en voerde aan dat deze onjuist was, omdat hij eerder in een strafrechtelijk voortraject was opgehouden en zijn identiteit al was vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel het proces-verbaal van ophouding tegenstrijdigheden vertoonde, de maatregel van bewaring op juiste gronden was gebaseerd. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de staat bij het in stand houden van de maatregel zwaarder wogen dan de belangen van eiser bij opheffing van de maatregel. Eiser had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de inbewaringstelling onevenredig bezwarend maakten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26403

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Eiser voert aan dat verweerder hem op de onjuiste grondslag heeft opgehouden. Eiser is namelijk aansluitend op een strafrechtelijk voortraject opgehouden, waarbij zijn identiteitsgegevens in dat traject al zijn vastgesteld. Verweerder had dan ook de ophouding moeten baseren op artikel 50, derde lid, van de Vw.
3. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het proces-verbaal van ophouding innerlijk tegenstrijdig is, omdat enerzijds uit de door verweerder in dat proces-verbaal gehanteerde grondslag van de ophouding (artikel 50, tweede lid, van de Vw) volgt dat eisers identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld en anderzijds daarin staat dat eiser eerder is geregistreerd in de BVID [1] en daarom zijn identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld. Verweerder volgt ter zitting eiser in zijn standpunt dat de ophouding gebaseerd had moeten worden op artikel 50, derde lid, van de Vw en dat dit een gebrek in de ophouding oplevert, maar meent dat bij een uit te voeren belangenafweging de belangen van verweerder bij het in stand laten van de inbewaringstelling zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij opheffing van de maatregel van bewaring.
4. De rechtbank volgt eiser en verweerder niet dat sprake is van een gebrek in de ophouding. Uit de rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat wanneer verweerder bekend is met de in het kader van de strafrechtelijke aanhouding verkregen gegevens over de identiteit van de vreemdeling, maar de vreemdeling bij de ophouding niet over enig identificerend document beschikt, verweerder de vreemdeling op grond van het tweede óf derde lid van artikel 50 van de Vw mag ophouden. [3] Hoewel het proces-verbaal innerlijk tegenstrijdig is, volgt eveneens uit het proces-verbaal dat eiser nooit enig identiteitsdocument heeft overgelegd. Verweerder heeft eiser dan ook kunnen ophouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw.
5. Verder stelt eiser dat artikel 59b van de Vw aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd had moeten worden, omdat eiser een asielaanvraag heeft ingediend.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de grondslag van de maatregel onjuist is. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat bij samenloop van de bewaringsgrondslagen zoals bedoeld in artikel 59a en artikel 59b van de Vw bepalend is of de Dublinverordening [4] van toepassing is. [5] In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat een concreet aanknopingspunt bestaat dat eiser onder de Dublinverordening valt, aangezien uit Eurodac blijkt dat eiser op 3 juni 2024 een asielaanvraag in Bulgarije heeft ingediend. Om die reden heeft verweerder terecht artikel 59a, eerste lid, van de Vw aan de maatregel ten grondslag gelegd.
7. Volgens verweerder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [6] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [7] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
8. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden feitelijk juist zijn. Voor die gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen. De lichte gronden behoeven daarom geen bespreking.
9. Eiser voert ten slotte aan dat ten onrechte geen lichter middel dan bewaring is toegepast. Hij merkt in dat verband op dat hij medewerking wil verlenen aan zijn overdracht. Daarnaast heeft eiser een vriendin die zwanger is van eiser. Verder heeft eiser zijn medische behandeling niet kunnen afmaken door de inbewaringstelling. Er had daarom moeten worden volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met de toepassing van een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel volgt dat er sprake is van een significant onttrekkingsrisico. Eiser heeft daarnaast geen feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat de inbewaringstelling onevenredig bezwarend voor hem is. Over eisers medische omstandigheden heeft verweerder in de maatregel van bewaring terecht overwogen dat eiser in het detentiecentrum een beroep kan doen op medische zorg en dat deze medische zorg gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
11. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is op 27 juni 2025 gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Basis Voorziening Identiteitvaststelling.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1226.
4.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
5.Zie de uitspraak van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2162.
6.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
7.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.