ECLI:NL:RBDHA:2025:11360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.6048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht in vreemdelingenzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 27 juni 2025, wordt het verzet van de opposant behandeld tegen een eerdere uitspraak van 9 mei 2025. In die uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van de opposant niet-ontvankelijk omdat er geen griffierecht was betaald. De opposant, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, heeft echter aangevoerd dat hij wel degelijk griffierecht heeft betaald en heeft een betaalbewijs overgelegd van 19 februari 2025, waaruit blijkt dat er een bedrag van € 194 is overgemaakt.

De rechtbank heeft in deze uitspraak uitsluitend beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was, waarbij het verzet gegrond werd verklaard. Na intern onderzoek bleek dat het griffierecht inderdaad was betaald, maar dat er geen zaaknummer of betalingskenmerk was vermeld, waardoor de betaling niet aan de beroepsprocedure kon worden gekoppeld. De rechtbank concludeert dat de betaling nu aan de procedure is gekoppeld, waardoor het verzet gegrond is verklaard en het beroep alsnog inhoudelijk zal worden behandeld.

De rechtbank heeft ook proceskosten vastgesteld op € 453,50 voor de rechtsbijstand verleend door een derde. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6048 (verzet)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2025 in de zaak tussen

[opposant], v-nummer: [nummer], opposant

(gemachtigde: mr. I. Özkara),

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het verzet van opposant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 9 mei 2025. [1] In die uitspraak heeft de rechtbank het beroep van opposant tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet ontvankelijk verklaard omdat er geen griffierecht zou zijn betaald.
1.1.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 9 mei 2025 terecht is geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat opposant geen griffierecht heeft betaald. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De uitspraak van 9 mei 2025
4. De rechtbank heeft buiten zitting uitspraak gedaan. Dat mag de rechtbank doen als het eindoordeel kennelijk is, dat wil zeggen buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposant geen griffierecht zou hebben betaald. De verplichting om griffierecht te betalen vloeit voort uit artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De gronden van verzet
5. Opposant is het niet eens met de uitspraak van 9 mei 2025 en heeft aangevoerd dat hij wel griffierecht heeft betaald. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een betaalbewijs van 19 februari 2025 overgelegd, waaruit volgt dat er op die datum een bedrag van € 194 is overgemaakt naar het rekeningnummer dat is vermeld op de griffierechtnota.
6. Vanwege het door eiser overgelegde betaalbewijs heeft de rechtbank aanleiding gezien om intern onderzoek te doen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het griffierecht wel is betaald, maar dat daarbij geen zaaknummer of een betalingskenmerk is vermeld waardoor de betaling niet aan deze beroepsprocedure gekoppeld kon worden. Deze betaling is nu gekoppeld aan de deze beroepsprocedure, waardoor de rechtbank concludeert dat er wel tijdig griffierecht is betaald. Het verzet is daarom gegrond.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzet is gegrond. Daarom zal het beroep van eiser alsnog inhoudelijk worden behandeld. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan opposant.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.