In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 27 juni 2025, wordt het verzet van de opposant behandeld tegen een eerdere uitspraak van 9 mei 2025. In die uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van de opposant niet-ontvankelijk omdat er geen griffierecht was betaald. De opposant, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, heeft echter aangevoerd dat hij wel degelijk griffierecht heeft betaald en heeft een betaalbewijs overgelegd van 19 februari 2025, waaruit blijkt dat er een bedrag van € 194 is overgemaakt.
De rechtbank heeft in deze uitspraak uitsluitend beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was, waarbij het verzet gegrond werd verklaard. Na intern onderzoek bleek dat het griffierecht inderdaad was betaald, maar dat er geen zaaknummer of betalingskenmerk was vermeld, waardoor de betaling niet aan de beroepsprocedure kon worden gekoppeld. De rechtbank concludeert dat de betaling nu aan de procedure is gekoppeld, waardoor het verzet gegrond is verklaard en het beroep alsnog inhoudelijk zal worden behandeld.
De rechtbank heeft ook proceskosten vastgesteld op € 453,50 voor de rechtsbijstand verleend door een derde. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.