ECLI:NL:RBDHA:2025:11379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
C/09/667205 / FA RK 24-3872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en zorgregeling bij samengestelde gezinnen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2025 een beschikking gegeven in een familiekwestie tussen een vrouw en een man, die samen een minderjarig kind hebben, [minderjarige 1]. De vrouw heeft verzocht om de kinderalimentatie vast te stellen op € 340,- per maand en om een wijziging van het gezag en een omgangsregeling. De man heeft verweer gevoerd en verzocht om gezamenlijk gezag over [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de relatie tussen de partijen, de erkenning van het kind door de man, en de huidige gezinssituaties van beide ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen actieve rol heeft gespeeld in het leven van [minderjarige 1] en dat er geen communicatie tussen de ouders is geweest. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de man om gezamenlijk gezag afgewezen. De rechtbank heeft wel een omgangsregeling vastgesteld waarbij de man en [minderjarige 1] eenmaal in de drie weken op zaterdagmiddag contact met elkaar hebben. Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 182,- per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift op 1 juni 2024. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de beschikking uitvoerbaar verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-3872
Zaaknummer: C/09/667205
Datum beschikking: 14 mei 2025

Vaststelling kinderalimentatie, wijziging gezag en omgangs- c.q. zorgregeling

Beschikking op het op 3 juni 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I. Correljé te Hoek van Holland.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I. de Vink te Rijswijk.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het aanvullend verweerschrift van 4 april 2025 van de man, met bijlagen;
- het bericht van 11 april 2025 van de vrouw, met bijlagen.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft in raadkamer haar mening gegeven over het verzoek.
Op 16 april 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en de man bijgestaan door hun advocaten en [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad met elkaar.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] .
- De man heeft [minderjarige 1] erkend.
- De vrouw oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige 1] uit.
- [minderjarige 1] verblijft bij de vrouw.
- De man is met zijn nieuwe partner ook nog ouder van de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2021 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2022 te [geboorteplaats] .
- De man heeft de Marokkaanse nationaliteit en de vrouw en [minderjarige 1] hebben de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw luidt, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift de kinderalimentatie op € 340,- per maand te bepalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens heeft de man zelfstandig verzocht:
  • te bepalen dat de man en de vrouw het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 1] gezamenlijk uitoefenen, alsmede te bepalen dat het gezamenlijk gezag over het kind wordt aangetekend in het in artikel 1:244 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde register;
  • een omgangsregeling vast te stellen op de wijze zoals onder 26 van het verweerschrift van de man is omschreven,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw heeft verweer gevoerd, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Gezamenlijk gezag
De man verzoekt te bepalen dat hij samen met de vrouw het gezag over [minderjarige 1] uit zal oefenen. Hij stelt dat er na het uiteengaan van partijen nog regelmatig contact is geweest tussen de man en [minderjarige 1] . De man vindt het in het belang van [minderjarige 1] dat hij deel blijft uitmaken van haar leven, opvoeding en ontwikkeling. Daar past volgens de man bij dat hij betrokken wordt bij gezagsbeslissingen. De man stelt dat er geen gronden zijn op basis waarvan zijn verzoek afgewezen zou moeten worden.
De vrouw verweert zich tegen dit verzoek en stelt dat de man nooit een actieve rol in het leven van [minderjarige 1] heeft gespeeld. Hij weet niets van haar af, bijvoorbeeld over naar welke school zij gaat of wat haar medische achtergrond is. De man heeft altijd de kans gehad om intensief bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] betrokken te zijn, maar dit heeft de man laten afweten. Er is altijd sporadisch contact geweest tussen [minderjarige 1] en de man. Daarnaast is er geen communicatie tussen de ouders en heeft de vrouw altijd alle gezagsbeslissingen in haar eentje genomen. De vrouw is daarom juist bang dat [minderjarige 1] klem of verloren raakt tussen de ouders als zij samen het gezag zullen uitoefenen.
De rechtbank overweegt als volgt. In de situatie waarin de man jarenlang geen contact met [minderjarige 1] heeft gehad en er momenteel geen enkele vorm van contact is tussen de ouders, acht de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige 1] dat de man op dit moment samen met de vrouw het gezag gaat uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat beide ouders een actieve rol in het leven van het kind spelen en zij beiden een band hebben met het kind, om zo gezamenlijk gezagsbeslissingen te kunnen nemen. Dit is momenteel niet aan de orde. De rechtbank ziet niet hoe partijen in de huidige situatie gezamenlijk gezagsbeslissingen kunnen nemen en zal het verzoek van de man daarom afwijzen.
Omgangsregeling
De man verzoekt een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige 1] te bepalen. Er is in de afgelopen jaren weinig tot geen contact geweest tussen de man en [minderjarige 1] . De man heeft inmiddels via social media af en toe contact met [minderjarige 1] en hij heeft aangegeven bij haar voetbalwedstrijden te willen komen kijken. Daarom verzoekt de man een omgangsregeling vast te leggen als startpunt, waarna partijen met elkaar en met [minderjarige 1] kunnen overleggen over de precieze invulling ervan. De vrouw heeft aangegeven hiervoor open te staan, maar dat dit volledig naar de wens van [minderjarige 1] moet verlopen.
Op de zitting hebben partijen afgesproken om een omgangsregeling vast te leggen waarbij [minderjarige 1] en de man een keer in de drie weken op zaterdag een paar uur contact met elkaar hebben. Zij zullen in onderling overleg en in overleg met [minderjarige 1] bepalen hoe laat het contact zal plaatsvinden. De rechtbank zal deze afspraak in het belang van [minderjarige 1] vastleggen.
Kinderalimentatie
De vrouw heeft verzocht om een bijdrage aan kinderalimentatie. Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) opgenomen in het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Samenloop van onderhoudsverplichtingen
Er is sprake van een samenloop van de onderhoudsverplichtingen. De man is voor [minderjarige 1] onderhoudsplichtig, maar ook voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , zijn kinderen met zijn partner met wie hij op [datum] 2025 gehuwd is. De man heeft gesteld ook onderhoudsplichtig te zijn voor [naam 2] en [naam 3] , de kinderen van zijn nieuwe partner uit een eerdere relatie. De man heeft aangegeven dat de vader van deze kinderen niet financieel bijdraagt. De man heeft echter geen inkomens- of andere gegevens van de vader van deze kinderen in het geding gebracht, noch enige andere gegevens of stukken waaruit de behoefte van deze kinderen en het aandeel van de beide ouders van deze kinderen in hun behoefte kan worden afgeleid. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat de man niet hoeft bij te dragen in de behoefte van [naam 2] en [naam 3] .
Bij een samenloop zoals hiervoor omschreven moet de rechtbank beoordelen of de man in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. De onderhoudsplicht voor [minderjarige 1] is van gelijke rang als die voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De rechtbank zal voor de draagkrachtverdeling van de man de nieuwe methode bij samengestelde gezinnen toepassen. De rechtbank zal de draagkracht van de man voor zijn aandeel in beide gezinnen apart berekenen. Zo wordt de zuivere draagkracht van de man per gezin berekend, in plaats van zijn afgeleide draagkracht op basis van de drie kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig is. Voor zover de man een tekort heeft om in het totaal van de aandelen van de kinderen te kunnen voorzien, wordt dit naar rato van dit tekort over de drie aandelen omgeslagen. De rechtbank zal dit hieronder uiteenzetten en motiveren.
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage aan kinderalimentatie vast te stellen met ingang van de datum van indiening van haar verzoekschrift, 1 juni 2024. De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De rechtbank zal met ingang van deze datum een bijdrage vaststellen zoals hieronder omschreven, omdat de man vanaf dit moment rekening kon houden met een bijdrage die hij vanaf dat moment moet doen. Te meer omdat gebleken is dat de man niet eerder een bijdrage aan kinderalimentatie heeft betaald, acht de rechtbank de datum van indiening van het verzoekschrift een redelijk ingangsdatum.
Behoefte [minderjarige 1]
Op de zitting is besproken welke behoefte voor [minderjarige 1] gehanteerd moet worden. Tussen partijen is in geschil over welke periode dit berekend moet worden. De vrouw stelt dat de behoefte van [minderjarige 1] op basis van het heden berekend moet worden, omdat er geen financiële gegevens bekend zijn van 2013, het jaar dat partijen uiteengingen. Zij heeft een berekening overgelegd op basis waarvan de behoefte van [minderjarige 1] in 2025 € 993,- zou bedragen. De man heeft een berekening van de behoefte van [minderjarige 1] in 2016 in het geding gebracht en financiële gegevens hieraan ten grondslag gelegd. Hieruit volgt dat de behoefte van [minderjarige 1] in 2016
€ 259,- per maand zou bedragen. De rechtbank zal de berekening van de man volgen, omdat hij deze met financiële gegevens heeft onderbouwd, terwijl de vrouw niet met stukken heeft onderbouwd wat het inkomen van partijen was ten tijde van hun uiteengaan. Op basis van de berekening van de man bedraagt de behoefte van [minderjarige 1] geïndexeerd naar 2024
€ 323,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Behoefte [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
De man heeft een berekening in het geding gebracht waaruit de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] volgt in 2022. Zijn inkomen was toen € 0,- per maand en dat van zijn huidige partner
€ 71.432,- bruto per jaar. Op basis hiervan bedroeg de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in 2022
€ 866,- per maand. De vrouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank dit zal volgen. Geïndexeerd naar 2024 bedroeg de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] € 951,- per maand, € 476,- per kind per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Draagkracht man
Partijen zijn het erover eens dat de draagkracht van de man € 515,- per maand bedraagt, zodat de rechtbank dat zal volgen.
Draagkracht vrouw
De rechtbank zal voor de berekening van de draagkracht van de vrouw uitgaan van haar loonstrook van juli 2024 die zij in het geding heeft gebracht, te weten bruto € 2.863,- per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. De rechtbank zal op dit punt de berekening van de man volgen, waaruit een jaarinkomen van de vrouw volgt van € 34.356,- en € 2.748,- aan vakantiegeld.
Op basis van de draagkrachtberekening van de man, bedraagt het netto besteedbaar inkomen (NB) van de vrouw € 2.534,- per maand. De rechtbank zal dit volgen.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.310,-)] gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan € 325,- per maand.
Draagkracht partner man
De rechtbank zal voor de draagkrachtberekening van de huidige partner van de man uitgaan van haar jaarinkomen in 2022 van bruto € 71.432,-.
Op basis hiervan, berekent de rechtbank haar NBI in 2024 op € 4.065,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de partner van de man hoger is dan € 2.125,- zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.310,-)] gebruiken. Haar draagkracht bedraagt dan € 1.102,- per maand.
De rechtbank zal, zoals hiervoor omschreven, de draagkrachtvergelijking zo vormgeven dat de twee gezinnen van de man losstaand van elkaar berekend worden.
Draagkrachtvergelijking tussen man en vrouw
De man en de vrouw hebben een gezamenlijke draagkracht van € 840,- per maand
(€ 515,- + € 325,-). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 1] te voorzien (€ 323,- per maand). De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte van [minderjarige 1] naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte. Daarbij hanteert de rechtbank een zorgkorting van 5% van de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 515 / 840 x 323 = € 198
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 325 / 840 x 323 =
€ 125
samen € 323
Van de totale behoefte van [minderjarige 1] komt een gedeelte van € 198,- per maand voor rekening van de man, waarbij de man aanspraak heeft op een zorgkorting van € 16,- per maand (5% van € 323,-). Dit betekent dat de man een bedrag van € 182,- per maand aan de vrouw voor [minderjarige 1] moet voldoen. Een gedeelte van € 125,- per maand komt voor rekening van de vrouw.
Draagkrachtvergelijking tussen man en huidige partner
De man en zijn partner hebben een gezamenlijke draagkracht € 1.617,- (€ 515,- + € 1.102,-). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te voorzien (€ 951,- per maand). De rechtbank zal daarom net als hiervoor een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 515 / 1.617 x 951 = € 303
Het eigen aandeel van zijn partner bedraagt: 1.102 / 1.617 x 951 =
€ 648
samen € 951
Van de totale behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] komt een gedeelte € 303,- wat neerkomt op € 151,50 per maand per kind voor rekening van de man. Een gedeelte van
€ 648,- per maand, wat neerkomt op € 324,- per maand per kind komt voor rekening van zijn partner. De partner van de man moet daarnaast ook voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 2] en [naam 3] . Zoals vermeld beschikt de rechtbank niet over gegevens waaruit hun behoefte kan worden afgeleid, noch over gegevens waaruit het aandeel van de beide ouders van deze kinderen in hun behoefte kan worden afgeleid. Uit voormelde gegevens blijkt dat de partner van de man een bedrag van € 454,- per maand
(€ 1.102,- minus € 648,-) beschikbaar heeft voor de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 2] en [naam 3] . Bij gebrek aan gegevens gaat de rechtbank ervan uit dat dit voldoende is voor haar aandeel in die kosten.
Draagkrachtvergelijking twee gezinnen
Gelet op het voorgaande dient de man voor [minderjarige 1] € 182,- per maand bij te dragen en voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] € 303,- per maand. De man heeft een draagkracht van € 515,- per maand. Dit is voldoende om in de beide gezinnen aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen (€ 182,- + € 303,- = € 485,-). De rechtbank zal de bijdrage van € 182,- per maand voor [minderjarige 1] vastleggen, door de man aan de vrouw te betalen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt de door de man met ingang van datum indiening van het verzoekschrift, 1 juni 2024, te betalen alimentatie voor de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te
[geboorteplaats] , op € 182,- per maand, vanaf vandaag telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
*
bepaalt dat de man en [minderjarige 1] eenmaal in de drie weken op zaterdagmiddag contact met elkaar hebben, in onderling overleg tussen de ouders en met [minderjarige 1] te bepalen hoe laat dit zal plaatsvinden;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, rechter, bijgestaan door mr. L.E. Meisters als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 14 mei 2025.