ECLI:NL:RBDHA:2025:11387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.26218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 8 april 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 30 april 2025, en dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel alleen betrekking heeft op de periode daarna.

Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is, omdat er nog geen laissez passer (lp) is afgegeven en er onduidelijkheid bestaat over wanneer hij aan de Algerijnse autoriteiten zal worden gepresenteerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen lp binnen een redelijke termijn zal worden afgegeven. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet voldoende heeft meegewerkt aan zijn uitzetting, wat zijn situatie niet heeft bevorderd.

Daarnaast heeft eiser gesteld dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in zijn uitzetting. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de minister voldoende inspanningen heeft verricht, zoals het voeren van maandelijkse vertrekgesprekken en het rappelleren van de lp-aanvraag. Eiser's argument dat een lichter middel, zoals een meldplicht of borgtocht, had moeten worden toegepast, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26218

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

De minister heeft op 8 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 18 juni 2025.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 mei 2025 (in de zaak NL25.18500) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 30 april 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 30 april 2025.

Zicht op uitzetting

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. Er is nog geen laissez passer (lp) afgegeven, terwijl eiser al twee maanden in vreemdelingenbewaring zit. Daarnaast is ook niet bekend wanneer eiser bij de Algerijnse autoriteiten wordt gepresenteerd. Volgens eiser zal er dan ook geen lp aan hem worden verstrekt binnen een redelijke termijn.
4. Eiser heeft deze grond eerder aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 2 mei 2025 (NL25.18500). De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 7 en 8 van deze uitspraak. Aanvullend wordt overwogen dat de op 19 maart 2025 gestarte lp-aanvraag voor eiser bij de Algerijnse autoriteiten nog in behandeling is. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt dat voor hem niet binnen een redelijke termijn een lp zal worden afgegeven. Daarbij betrekt de rechtbank de relatief korte duur van het lp-traject en wijst de rechtbank er op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en het lp-traject. Niet is gebleken dat eiser dat in de te beoordelen periode voldoende heeft gedaan. Zo blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 8 mei 2025 dat verweerder aan eiser heeft uitgelegd wat hij kan doen om het lp traject te versnellen. Eiser geeft hierop aan dat hij niet aan documenten kan komen, dat hij niks kan doen om de Dienst Terugkeer en Vertrek te helpen en dat hij het niet erg vindt om te wachten. De beroepsgrond dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt slaagt dan ook niet.
Voortvarend handelen
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting door in de te toetsen periode slechts twee keer op zijn lp-aanvraag te rappelleren en één vertrekgesprek te voeren. Verweerder heeft daarnaast onvoldoende inspanningen verricht om het dossier van eiser extra onder de aandacht te brengen bij de Algerijnse autoriteiten.
6. Uit het voortgangsrapport blijkt dat verweerder in de te toetsen periode op 1 mei 2025, 21 mei 2025 en 12 juni 2025 heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag. Daarnaast heeft er op 8 mei 2025 een vertrekgesprek plaatsgevonden. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder door maandelijks een vertrekgesprek met eiser te voeren en om de (ongeveer) drie weken te rappelleren bij de autoriteiten van Algerije, zich voldoende inspant om de lp-aanvraag onder de aandacht van de Algerijnse autoriteiten te brengen en voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting naar Algerije. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen, zoals een meldplicht of een borgtocht.
8. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder op enig moment in de te toetsen periode had moeten volstaan met oplegging van een lichter middel. Van omstandigheden die maken dat het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend is, is verder niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.