In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2025 een beschikking gegeven in een verzoek tot vaststelling van geboortegegevens. Het verzoekschrift was ingediend op 22 september 2023 door de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage werd als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het verzoekschrift en verschillende F9-berichten van de verzoeker en de ambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er geen buitenlandse geboorteakte in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven.
De rechtbank heeft de rechtsmacht op basis van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vastgesteld en het verzoek gegrond op artikel 1:25c van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, maar dat niet voldaan was aan de voorwaarde dat er geen akte van geboorte door een bevoegde instantie was opgemaakt. De verzoeker had in 2024 via een tussenpersoon zijn geboorteakte uit Syrië verkregen, wat betekende dat de rechtbank het verzoek moest afwijzen. De rechtbank merkte op dat de verzoeker niet meer beschikte over de originele geboorteakte, omdat deze volgens zijn advocaat verloren was gegaan bij PostNL. De rechtbank besloot het verzoek af te wijzen, maar bood de mogelijkheid om een kopie van de geboorteakte te verstrekken.
De beschikking werd gegeven door rechter mr. A.C. Olland, bijgestaan door griffier mr. M.G.J. Konings, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op 27 mei 2025.