Op 10 februari 2025 hebben de opposanten beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag van 9 juli 2024. De rechtbank heeft op 30 mei 2025 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen hebben de opposanten verzet ingesteld. De rechtbank heeft in deze uitspraak zonder zitting geoordeeld dat het beroep prematuur was ingediend, omdat de datum van verzending van de ingebrekestelling niet overeenkwam met de datum van ontvangst door de minister. De opposanten stelden dat de rechtbank ten onrechte de datum van verzending had gehanteerd en dat het beroep niet prematuur was. De rechtbank heeft de argumenten van de opposanten overwogen en geconcludeerd dat er geen duidelijke datum van ontvangst was, waardoor het oordeel over de prematuriteit niet buiten redelijke twijfel stond. Het verzet is gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek wordt hervat. De minister is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de opposanten, vastgesteld op € 453,50.