Overwegingen
1. Eiseres heeft aangifte Bpm gedaan ter zake van een Audi A3 (de auto). Eiseres heeft de auto gekocht voor € 45.000.
2. De auto is op 8 september 2021 door de RDW gekeurd.
3. Tot de stukken van het geding behoort een expertiseverslag van [bedrijfsnaam] (de taxateur). De taxateur heeft de auto op 13 augustus 2021 geïnspecteerd en aan de hand daarvan de handelsinkoopwaarde bepaald op € 13.360. Daartoe heeft hij de Xray-koerslijstwaarde als uitgangspunt genomen en daarop een waardevermindering wegens schade toegepast. De historische nieuwprijs is door de taxateur bepaald op € 86.851.
4. In de aangifte is uitgegaan van een huidige inkoopwaarde van € 10.330. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 3.130 en is op aangifte voldaan.
5. Op 15 september 2021 heeft een hertaxatie door DRZ plaatsgevonden. De huidige inkoopwaarde bedraagt volgens DRZ € 35.170. Daarbij gaat hij uit van de Xray-koeslijstwaarde en is geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen. De historische nieuwprijs is door DRZ bepaald op € 99.633.
6. De naheffingsaanslag Bpm heeft dagtekening 16 december 2022. De nageheven Bpm bedraagt € 5.427. Daarbij is € 21 aan belastingrente in rekening gebracht. Bij de vaststelling van de naheffingsaanslag is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 99.633 en een handelsinkoopwaarde van € 35.170. Er is geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen.
7. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of, gelet op de tijdspanne tussen hertaxatie en aanslagoplegging nog wel een naheffingsaanslag mocht worden opgelegd. Indien een naheffingsaanslag mocht worden opgelegd, zijn de huidige inkoopwaarde en de historische nieuwprijs van de auto in geschil.
8. De bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.Verweerder heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag deze termijn niet overschreden. Gesteld noch gebleken is, dat er beleid bestaat dat verweerder ertoe dwingt binnen een bepaalde periode na de schouw door DRZ de naheffingsaanslag op te leggen of dat door DRZ of verweerder na de schouw uitlatingen zijn gedaan waaruit eiseres heeft mogen afleiden dat geen naheffingsaanslag zou volgen. Het enkele tijdsverloop rechtvaardigt niet de conclusie dat eiseres redelijkerwijs mocht menen dat geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. Van een schending van het vertrouwensbeginsel is geen sprake. Verweerder was bevoegd om een naheffingsaanslag op te leggen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is de door de taxateur bepaalde handelsinkoopwaarde niet goed bruikbaar. Door verweerder is toegelicht dat de X-ray koerslijst in onderhavige geval niet geschikt is, omdat een aantal fabrieksopties van de auto bij de totstandkoming van de koerslijst niet kunnen worden aangevinkt en om die reden onder “overige opties” zijn opgenomen. Verweerder heeft tevens toegelicht dat overige opties sneller afschrijven dan fabrieksopties zodat de Xray koerslijstwaarde lager is dan de handelsinkoopwaarde. Voorts stroken de bevindingen van de taxateur noch met de bevindingen van DRZ, noch met het eigen aankoopcijfer van de auto waarvan ter zitting niet is bestreden dat deze € 45.000 (exclusief BTW en Bpm) bedraagt. Dat de aankoopprijs ziet op een transactie met een autohandelaar, maakt niet dat aan het eigen aankoopcijfer voorbij moet worden gegaan.
10. Voor zover eiseres wordt gevolgd in haar subsidiaire standpunt dat moet worden uitgegaan van historische nieuwprijs dan € 101.044, slaagt het beroep dat verweerder doet op interne compensatie. Gelet op hetgeen hierboven over de Xray-koerslijst is overwogen acht de rechtbank aannemelijk dat de handelsinkoopwaarde hoger is dan het bedrag van € 35.170, waar bij de oplegging van de naheffingsaanslag van is uitgegaan. Verweerder bepleit primair een handelsinkoopwaarde van € 57.580. Subsidiair stelt verweerder dat de handelsinkoopwaarde moet worden bepaald op € 40.418, zijnde de koerslijstwaarde volgens AutotelexPro. Gelet op het eigen aankoopcijfer van € 45.000 acht de rechtbank een handelsinkoopwaarde van € 57.580 aannemelijk. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, ook indien het subsidiaire standpunt van verweerder gevolgd wordt en uitgegaan wordt van een historische nieuwprijs van € 101.044 en een handelsinkoopwaarde van € 40.418, de naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog zou zijn vastgesteld. Aan de omstandigheid dat verweerder bij de aanslagoplegging is uitgegaan van een lagere handelsinkoopwaarde kan geen vertrouwen worden ontleend.
11. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
12. Gelet op het voorgaande is de naheffingsaanslag terecht en niet naar een te hoog bedrag opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
13. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 29 december 2022 en verweerder heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 10 november 2023. De uitspraak van de rechtbank is op 26 juni 2025 gedaan. Dat is afgerond 2 jaar en ruim 5 maanden na indiening van het bezwaarschrift, zodat de redelijke termijn met ruim 5 maanden is overschreden. Eiseres heeft dan ook recht op vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500. De overschrijding dient te worden toegerekend aan de bezwaarfase.
14. Nu aan eiseres een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend, ziet de rechtbank aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op (afgerond) € 227 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 907 en wegingsfactor van 0,25).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.
Afschrift verzonden aan partijen op: