ECLI:NL:RBDHA:2025:11420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
NL25.20281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser in verband met Dublinverordening en risico op behandeling in Zwitserland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had op 4 maart 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie weigerde deze in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De eiser had weliswaar verklaard dat hij een document had ondertekend waarin hij afstand deed van leefgeld en medische zorg, maar deze verklaring was niet onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gesteld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoefde te worden en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. F.A. Groeneveld, in aanwezigheid van griffier mr. D.J. Bes.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20281

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De behandeling van het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening (met zaaknummer NL25.20282), stond gepland op de zitting van 13 juni 2025. Partijen zijn echter, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft op 4 maart 2025 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
1.2.
Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 14 november 2023 via Italië illegaal de Europese Unie is ingereisd en op 10 januari 2024 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 26 maart 2025 heeft Nederland aan Zwitserland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Zwitserland heeft dit verzoek op 27 maart 2025 aanvaard.
Het bestreden besluit
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.
Beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielverzoek aan zich moet trekken omdat ten aanzien van Zwitserland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft in Zwitserland op verzoek van de Zwitserse autoriteiten een document ondertekend waarmee hij heeft verklaard af te zien van leefgeld en medische zorg. Hieruit volgt dat Zwitserland geen zorg biedt aan personen op haar grondgebied.
Eiser refereert zich verder aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het punt of het voornemen voortijdig is uitgebracht.
Het oordeel van de rechtbank
Prematuur voornemen
4. Van een prematuur voornemen is geen sprake, reeds nu het claimakkoord dateert van 27 maart 2025 en het voornemen daarna, op 31 maart 2025, is uitgebracht.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dublinverordening het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in onder meer de uitspraak van 13 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:265, geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Zwitserland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
5.2.
Het vorenstaande betekent dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Zwitserland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Zwitserse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve (landen)informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland overleggen of verklaringen afleggen over eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Zwitserland, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Zwitserse autoriteiten met betrekking tot de asielprocedure, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eiser heeft namelijk geen objectieve landeninformatie verstrekt over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland en eisers verklaringen over wat hij zelf in Zwitserland heeft meegemaakt bevatten geen concrete aanwijzingen dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling als hiervoor bedoeld. Eiser heeft tijdens het Dublingehoor (op 22 maart 2025) weliswaar verklaard dat hij in Zwitserland een document heeft moeten ondertekenen waarmee hij afstand deed van leefgeld en medische zorg, maar hij heeft dit, zoals verweerder terecht heeft gesteld, niet onderbouwd (bijvoorbeeld door overlegging van (een foto of kopie van) dat document). Bovendien volgt uit zijn verklaringen dat hij dit document heeft ondertekend nadat zijn asielprocedure definitief was afgerond en hij dus was uitgeprocedeerd en niet meer de status van asielzoeker had. Verder geldt dat eiser niet eerder als Dublinclaimant aan Zwitserland is overgedragen en dus niet uit eigen ervaring kan verklaren over de wijze waarop Dublinclaimanten in Zwitserland worden behandeld. Voorts geldt dat de Zwitserse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser zal worden behandeld.
5.4.
De rechtbank overweegt verder dat als eiser zich na overdracht aan Zwitserland, onverhoopt, geconfronteerd zou zien met problemen (bijvoorbeeld bij toegang tot medische zorg), hij zich hierover dient te beklagen bij de Zwitserse (desnoods hogere/rechterlijke) autoriteiten (vgl. het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308, in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk). Eiser heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat dit in Zwitserland voor Dublinclaimanten niet kan of zinloos is.
5.5.
Nu verweerder dus mag uitgaan van het vermoeden dat de Zwitserse autoriteiten hun internationale verplichtingen nakomen en eiser niet met concrete aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt dat bij zijn overdracht aan Zwitserland het tegendeel het geval zal zijn, stelt verweerder terecht dat hij niet op grond van artikel 3, tweede lid, derde alinea, van de Dublinverordening verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, eerste gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vreemdelingencirculaire 2000 aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.