Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de mondelinge behandeling van 17 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van [eiseres] .
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vereniging (hierna: eiseres) en een gedaagde. Eiseres vorderde ontruiming van een woning die voorheen werd gehuurd door de vader van gedaagde, die op 19 januari 2025 is overleden. Gedaagde had verzocht om in de woning te mogen blijven wonen, maar eiseres stelde dat de huurovereenkomst op 31 maart 2025 van rechtswege was geëindigd. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf in de woning had en een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn vader had gehad. De kantonrechter benadrukte dat bij een ontruiming in kort geding grote terughoudendheid moet worden betracht, maar oordeelde dat eiseres voldoende spoedeisend belang had bij haar vordering. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming toe, omdat gedaagde zonder recht of titel in de woning verbleef. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die op € 900,21 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.