In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Kaplan, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door mr. N. Zuidersma-Hovers. Eiser had een AOW-uitkering die door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) werd herzien en teruggevorderd omdat hij zijn huwelijk, dat op 2 november 2021 had plaatsgevonden, niet tijdig had gemeld. De SVB stelde dat eiser recht had op een gehuwdenpensioen in plaats van een ongehuwdenpensioen, en dat hij door het niet melden van zijn huwelijk zijn inlichtingenplicht had geschonden. Eiser voerde aan dat hij feitelijk duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leefde en dat hij niet op de hoogte was dat zijn huwelijk invloed had op zijn uitkering. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden, omdat hij niet onverwijld melding had gemaakt van zijn huwelijk, wat evident invloed had op de hoogte van zijn AOW-uitkering. De rechtbank volgde de SVB in haar standpunt dat de herziening en terugvordering terecht waren, en dat er geen aanleiding was om van de terugvordering af te zien op grond van dringende redenen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.