ECLI:NL:RBDHA:2025:11449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
23_6574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering AOW-uitkering wegens schending inlichtingenplicht na huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Kaplan, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door mr. N. Zuidersma-Hovers. Eiser had een AOW-uitkering die door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) werd herzien en teruggevorderd omdat hij zijn huwelijk, dat op 2 november 2021 had plaatsgevonden, niet tijdig had gemeld. De SVB stelde dat eiser recht had op een gehuwdenpensioen in plaats van een ongehuwdenpensioen, en dat hij door het niet melden van zijn huwelijk zijn inlichtingenplicht had geschonden. Eiser voerde aan dat hij feitelijk duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leefde en dat hij niet op de hoogte was dat zijn huwelijk invloed had op zijn uitkering. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden, omdat hij niet onverwijld melding had gemaakt van zijn huwelijk, wat evident invloed had op de hoogte van zijn AOW-uitkering. De rechtbank volgde de SVB in haar standpunt dat de herziening en terugvordering terecht waren, en dat er geen aanleiding was om van de terugvordering af te zien op grond van dringende redenen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Kaplan),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Inleiding

Bij besluit van 2 maart 2023 (primaire besluit I) heeft verweerder de aan eiser toegekende AOW-uitkering vanaf december 2021 herzien, op de grond dat eiser sinds 9 november 2021 is gehuwd en dat hij daarom per die datum recht heeft op een gehuwdenpensioen in plaats van ongehuwdenpensioen.
Bij besluit van 20 april 2023 (primair besluit II) heeft verweerder de aan eiser over de periode van december 2021 tot en met januari 2023 te veel betaalde AOW-uitkering, een bedrag van € 3.952,42, van eiser teruggevorderd.
Bij besluiten van 4 oktober 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het door eiser tegen de primaire besluiten I en II gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op 19 december 2022, ontvangen door verweerder op 18 januari 2022, heeft eiser een aanvraag ingediend om een AIO-aanvulling, als aanvulling op het onvolledige AOW-pensioen dat hij ontvangt. Op deze aanvraag heeft eiser vermeld dat hij gehuwd is
.Uit de notitie van telefonisch contact tussen eiser en verweerder op 19 januari 2023 blijkt dat eiser verweerder heeft medegedeeld dat hij op [datum 1] 2021 is gehuwd in Marokko. Eiser heeft op verzoek de huwelijksakte toegezonden. Daaruit blijkt dat eiser op [datum 2] 2021 is gehuwd.
2. Bij de primaire besluiten heeft verweerder de aan eiser toegekende AOW-uitkering vanaf december 2021 herzien, op de grond dat eiser per die datum recht heeft op een gehuwdenpensioen in plaats van ongehuwdenpensioen. Voorts is de aan eiser over de periode van december 2021 tot en met januari 2023 te veel betaalde AOW-uitkering, een bedrag van € 3.952,42, van eiser teruggevorderd.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om af te zien van herziening met terugwerkende kracht. Eiser heeft pas op 18 januari 2023 gemeld dat hij op [datum 2] 2021 in het huwelijk is getreden. Nu hij dit niet tijdig, binnen 4 weken heeft gemeld, heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden. Als gevolg hiervan is een bedrag van € 3,952,42 te veel aan AOW-uitkering betaald en wordt dit bedrag van eiser teruggevorderd.
4.1.
Eiser voert aan dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, aangezien hij uit eigen beweging te kennen heeft gegeven dat hij is getrouwd in Marokko. Bovendien verkeerde hij in de veronderstelling dat de wijziging geen invloed zou hebben op zijn uitkering.
4.2.
De rechtbank volgt eiser hier niet in. Artikel 49 van de AOW bepaalt dat betrokkene onverwijld uit eigen beweging feiten en omstandigheden moet meedelen, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering en de hoogte daarvan. Het sluiten van een huwelijk is evident een omstandigheid die invloed is op de hoogte van de AOW-uitkering, want dit leidt tot een andere norm en dus een andere hoogte van deze uitkering. Bovendien is, bijvoorbeeld bij besluit van 14 juni 2021, aan eiser bericht dat een wijziging binnen 6 weken moet worden doorgegeven en daarbij is verwezen naar een link op de website svb.nl/wijziging/aow. Daarin wordt een huwelijk expliciet genoemd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De stelling van eiser dat hij zijn huwelijk naar zijn zeggen wel heeft doorgegeven aan de gemeente maakt dat niet anders.
5.1.
Eiser voert voorts aan dat hij feitelijk duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leefde, zodat ten onrechte is uitgegaan van de gehuwdennorm.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep is van duurzaam gescheiden leven sprake als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander is gehuwd en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden. In het algemeen kan worden aangenomen dat betrokkenen na het sluiten van een huwelijk de bedoeling hebben om – misschien pas op termijn – echtelijk te gaan samenleven. Alleen in uitzonderlijke gevallen leven betrokkenen vanaf de huwelijksdatum duurzaam gescheiden. Dit moet dan ondubbelzinnig blijken uit concrete feiten en omstandigheden. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan ook bestaan zonder dat de betrokkenen samenwonen [2] .
5.3.
Op 14 februari 2023 heeft eiser op verzoek van verweerder schriftelijk aangegeven wat zijn woonsituatie is. Eiser heeft vermeld dat zijn echtgenote in Marokko woont, dat zij van plan zijn om binnen 6 maanden weer op een adres te wonen in het kader van gezinshereniging, dat zij elkaar één keer per dag bellen, dat zij samen één keer per jaar 4 weken op vakantie gaan, dat zij zich presenteren zich als echtpaar aan anderen, dat zij een gezamenlijke bankrekening voor levensonderhoud hebben en dat eiser meebetaalt aan levensonderhoud van echtgenote, een bedrag van € 200,- per maand.
5.4.
Gelet op deze feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat eiser en zijn echtgenote ieder afzonderlijk een eigen leven leiden als waren zij niet met elkaar gehuwd. De intentie is ook om (uiteindelijk) samen te leven en te wonen. Het feit dat de echtgenote nu in Marokko verblijft maakt dat niet anders. De huwelijkse samenleving kan namelijk bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen [3] .
Nu op eiser de gehuwdennorm van toepassing is, heeft verweerder terecht de AOW-uitkering van eiser vanaf december 2021 herzien en teruggevorderd.
6.1.
Eiser stelt dat vanwege dringende redenen van herziening en terugvordering moet worden afgezien. Door de terugvordering wordt hij gezien zijn lage inkomen, de omstandigheid dat zijn echtgenote niet over een inkomen beschikt, zijn hoge leeftijd en het feit dat de deurwaarder een bedrag van € 700,- inhoudt onevenredig geraakt.
6.2.
Verweerder voert ten aanzien van dringende reden het volgende beleid (SB1407):
1. Bij een verlaging of intrekking van de uitkering houdt de Svb rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2. De Svb maakt een onderscheid tussen drie situaties die in de uitvoeringspraktijk veel voorkomen: een schending van de inlichtingenplicht, een onjuist besluit door een fout van de Svb en nabetaling door een andere instantie. Hierdoor houdt de Svb al vaak rekening met de oorzaak van de herziening.
3. Het beleid kent een evenredigheidstoets waarbij de Svb meeweegt in welke mate de Svb of betrokkene een verwijt kan worden gemaakt. Bij deze evenredigheidstoets weegt de Svb omstandigheden mee die in het beleid over de drie situaties nog niet aan bod zijn gekomen, zoals een trage besluitvorming door de Svb.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 29 november 2024 [4] geoordeeld dat dit beleid strookt met het begrip dringende redenen zoals dat in de jurisprudentie is verwoord.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om op grond van dringende redenen van herziening en terugvordering af te zien. De herziening en terugvordering is uitsluitend ontstaan doordat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Hij heeft immers verweerder niet onverwijld op de hoogte gesteld van zijn huwelijk. Er is geen sprake van een onjuist besluit of een fout van de kant van verweerder. Evenmin is gebleken van een trage besluitvorming door verweerder. Nadat verweerder eerst op 19 december 2022 via de AIO-aanvraag op de hoogte is gekomen van het feit dat eiser is gehuwd heeft verweerder vervolgens voldoende voortvarend gehandeld door op 19 januari 2023 hierover contact op te nemen met eiser en op 2 maart 2023 te beslissen tot herziening van de uitkering.
Voorts heeft eiser niet onderbouwd dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor hem heeft.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2025.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.