ECLI:NL:RBDHA:2025:11458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
24/2642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor het plaatsen van een duivenren op een balkon in strijd met bestemmingsplan en welstandsadvies

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een aanvraag door eiser voor het plaatsen van een duivenren op zijn balkon. Eiser is het niet eens met de afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 19 mei 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De rechtbank oordeelt dat het college de vergunningaanvraag terecht heeft afgewezen. De duivenren bevindt zich buiten het toegestane bouwvlak en past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Bovendien is er een negatief welstandsadvies gegeven, waarin wordt gesteld dat de duivenren niet ondergeschikt is aan de omgeving en de architectonische kenmerken van het hoofdgebouw niet meer herkenbaar zijn. Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder dat het welstandsadvies ongefundeerd is en dat het college het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat het college terecht het welstandsadvies heeft gevolgd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2642

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W.G. van der Wallen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

(gemachtigde: mr. S.V. Benjamin).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor het plaatsen van een duivenren op zijn balkon. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de vergunningaanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een duivenren op het balkon aan de achterzijde van de tweede verdieping van de woning [adres] (de woning). Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 13 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 februari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit

3. Het college heeft de aanvraag om de geplaatste duivenren te legaliseren afgewezen. De duivenren bevindt zich buiten het toegestane bouwvlak en past daarom niet in het geldende bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. Het college is niet bereid om met toepassing van de kruimelregeling af te wijken van het bestemmingsplan, omdat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De combinatie van de uitkragende constructie en de daaraan verbonden constructie met kippengaas van deze omvang, is volgens het besluit vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst, omdat dit de oorspronkelijke (open) balkonstructuur van het bouwblok ondermijnt. Dit geldt ook voor het door eiser ingediende gewijzigde voorstel, waarin het duivenplateau is verplaatst en niet meer voorbij de balkonrand steekt. Aan het afwijzingsbesluit ligt daarnaast een negatief welstandsadvies ten grondslag. Volgens de welstandscommissie is de voorgestelde duivenren in strijd met de welstandsnota omdat deze niet ondergeschikt is aan de omgeving en de architectonische kenmerken van het hoofdgebouw daardoor niet meer herkenbaar zijn.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 september 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Beoordeling door de rechtbank
5. Eiser betoogt dat het welstandsadvies ongefundeerd is. Uit de welstandsnota blijkt volgens eiser dat een duiventil altijd ondergeschikt is aan de omgeving en de omgeving herkenbaar houdt. Dit betekent dat een duiventil het bouwblok niet kan ondermijnen en dat het hoofdgebouw herkenbaar blijft als belangrijkste gebouw. Daarnaast betreft het uitgangspunt dat een duiventil alleen op een plat dak kan worden geplaatst op grond van de welstandsnota geen verplichting. Eiser voert verder aan dat het college ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom het advies van de welstandscommissie is opgevolgd.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat het college volgens vaste rechtspraak aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Dit is anders als het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel dan ook geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [1]
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de inhoud van het welstandsadvies zodanige gebreken vertoont dat het college het niet ten grondslag had mogen leggen aan het bestreden besluit. De rechtbank overweegt dat uit de welstandsnota volgt dat een duiventil (daarmee kan volgens het college ook een duivenren worden bedoeld) ondergeschikt moet zijn in de omgeving, om aan de welstandseisen te kunnen voldoen. De lezing van eiser dat een duiventil per definitie ondergeschikt is aan de omgeving, is daarmee onjuist. De welstandsnota schrijft daarnaast voor dat op de locatie van de woning een duiventil in beginsel op een plat dak moet worden geplaatst. Eiser heeft geen tegenadvies of andere concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die aanleiding geven voor twijfel aan het welstandsadvies. Het betoog slaagt niet.
6. Eiser voert verder aan dat het college een aantal rechtsbeginselen heeft geschonden. Zo heeft het college steeds het vertrouwen gewekt dat met aanpassingen van de bouwtekeningen de omgevingsvergunning uiteindelijk zou worden verleend. Ook ontbreekt volgens eiser een deugdelijke motivering waarom de duiventil niet past binnen het bestemmingsplan. In het kader van het gelijkheidsbeginsel wijst eiser er daarnaast op dat vele buren hun balkon hebben voorzien van onder andere afdichting van gaas en timmerwerk, wasrekken, overstekken, bloembakken en uitbouwen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd op welke wijze het college het gerechtvaardigd vertrouwen zou hebben gewekt dat een gewijzigde vergunningsaanvraag zou worden verleend. De enkele mededeling dat een gewijzigde vergunningsaanvraag kan worden ingediend, impliceert niet dat een vergunning zal worden verleend en is daarom voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in dit geval onvoldoende. De rechtbank overweegt daarnaast dat uit de bestemmingsplankaart blijkt dat het bouwplan zich bevindt buiten het toegestane bouwvlak en daarom in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft terecht het standpunt ingenomen dat deze omstandigheid een weigeringsgrond op grond van de Wabo oplevert. [2] De rechtbank is verder van oordeel dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, nu eiser onvoldoende gegevens heeft aangedragen om te onderbouwen dat de door hem genoemde zaken kunnen worden aangemerkt als vergelijkbare gevallen (dus dat het gaat om gevallen waarvoor ook een omgevingsvergunning nodig zou zijn, maar waarin die vergunning, anders dan in het geval van eiser, wel is verleend). De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser betoogt verder dat zijn recht op hoor en wederhoor is geschonden, nu zijn bezwaar door het college ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard.
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit 5.1, 5.2 en 6.1 volgt dat het college terecht heeft gesteld dat de vergunning niet kan worden verleend doordat zich twee weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zich voordoen. [3] Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser het op prijs had gesteld om zijn belang bij het uitoefenen van de duivensport op een hoorzitting te kunnen toelichten, had dit de aanwezige weigeringsgronden niet kunnen wegnemen en geen grond kunnen bieden voor het verlenen van de vergunning. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht toepassing heeft kunnen geven aan artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht door het horen van partijen achterwege te laten.
8. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 8 van het EVRM. Ook wat verder is aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit niet rechtmatig is.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
E. Rietbroek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2025.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1155.
2.Artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Strijd met het bestemmingsplan en strijd met de redelijke eisen van welstand.