ECLI:NL:RBDHA:2025:11464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
NL25.25477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet met onterecht gebruik van handboeien

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 6 juni 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel had opgelegd op basis van verschillende gronden, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser, van Sierra Leoonse nationaliteit, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 20 juni 2025, die via telehoren werd gehouden, was eiser aanwezig vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde en de minister met hun gemachtigden in de rechtbank in Groningen aanwezig waren. De rechtbank heeft de gronden van de minister beoordeeld en vastgesteld dat de maatregel van bewaring op zichzelf gerechtvaardigd was, maar heeft ook geoordeeld dat het gebruik van handboeien tijdens het transport van eiser onterecht was. De rechtbank concludeert dat de minister in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, maar dat het beroep ongegrond is verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op €1814,- voor de rechtsbijstand verleend aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.25477

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Sierra Leoonse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. De minister heeft op 6 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft op 6 juni 2025 tegen de maatregel van bewaring op beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook was een tolk op de zitting verschenen. Deze tolk heeft echter wegens omstandigheden de zitting vrijwel direct na aanvang moeten verlaten. Met instemming van eiser is de zitting voortgezet, waarbij partijen wat in het Nederlands werd gezegd in het Engels voor eiser vertaalden, de taal die eiser heeft opgegeven en waarin ook door de tolk zou worden vertaald. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
Politiecel
3. De rechtbank stelt vast, anders dan eiser stelt, dat uit het dossier wel degelijk blijkt wanneer eiser is vertrokken vanuit het cellencomplex aan de Hooghoudtstraat te Groningen. Uit het formulier externe bijzonderheden van 7 juni 2025 volgt namelijk dat eiser op 7 juni 2025 om 08:58 uur is uitgeboekt vanwege plaatsing in het Detentiecentrum Rotterdam. Uit het proces-verbaal van ophouding van 6 juni 2025 blijkt dat eiser om 13:34 uur in bewaring is gesteld. Dit betekent dat de maximale verblijfstermijn van 24 uur in een politiecel niet is overschreden. De bewaring is niet op deze grond onrechtmatig.
Handboeien
4. De beroepsgrond van eiser ten aanzien van het onrechtmatig gebruik van handboeien slaagt. De rechtbank overweegt dat handboeien alleen tijdens de overbrenging en ophouding van een vreemdeling mogen worden gebruikt, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid. [2] Uit het aanvullend proces-verbaal van 6 juni 2025 blijkt dat de vermelding in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek, dat bij het transport geen gebruik is gemaakt van handboeien, onjuist is en dat eiser tijdens het vervoer van Ter Apel naar het cellencomplex in Groningen geboeid is geweest. In het aanvullende proces-verbaal van 18 juni 2025 is vervolgens vermeld dat verbalisanten van de arrestantenwacht van het cellencomplex Groningen hebben gehoord dat DV&O [3] tijdens het transport tot boeien was overgegaan, omdat eiser in Ter Apel compleet door het lint was gegaan. De rechtbank is van oordeel dat dit proces-verbaal onvoldoende duidelijkheid biedt over de feitelijke toedracht die ten grondslag lag aan de beslissing tot het gebruik van handboeien. De enkele vermelding dat DV&O had aangegeven dat eiser in Ter Apel “compleet door het lint was gegaan”, zonder nadere concretisering van het gedrag van eiser of enige andere toelichting waaruit zou kunnen blijken dat sprake was van feiten en omstandigheden die het gebruik van handboeien vereisten, acht de rechtbank ontoereikend. Bovendien is het proces-verbaal opgesteld door verbalisanten die niet zelf betrokken waren bij het transport of de beslissing tot het gebruik van handboeien, maar zich hebben gebaseerd op mededelingen van de arrestantenwacht van het cellencomplex over de keuze van DV&O. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onterecht gebruik is gemaakt van handboeien.
4.1.
Het onterecht gebruikmaken van handboeien vormt een gebrek in het voortraject. Dit gebrek leidt niet tot opheffing van de maatregel, maar vereist een belangenafweging. De door de minister aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, waaruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking (zie hiervoor punt 6), zijn op zichzelf voldoende om de belangenafweging in het voordeel van de minister te laten uitvallen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het geconstateerde gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb [4] . De rechtbank zal de minister veroordelen in de proceskosten.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft namelijk geen rechtmatig verblijf. Op 27 februari 2025 is aan eiser een terugkeerbesluit voor Gambia en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, en op 6 juni 2025 een aanvullend terugkeerbesluit voor Sierra Leone. Deze besluiten zijn alle nog geldig.
Gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a ,3c, 3d, 3i, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
6.1.
De rechtbank overweegt dat om de gronden 3a, 3c, 3d en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [5] De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a, 3d en 3i niet heeft betwist. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook zware grond 3b feitelijk juist is. Eiser heeft namelijk op 27 februari 2025 een terugkeerbesluit naar Gambia en een inreisverbod opgelegd gekregen, en heeft geen gevolg gegeven aan de daaraan verbonden vertrektermijn. Dat eiser vervolgens op 6 juni 2025 een aanvullend terugkeerbesluit naar Sierra Leone opgelegd heeft gekregen, doet niet af aan de geldigheid van het eerdere terugkeerbesluit en de daarbij opgelegde vertrekplicht. Verder is het feitelijk juist dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft (grond 4c) en niet over voldoende middelen van bestaan beschikt (grond 4d). Voor deze gronden is ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht voldoende gemotiveerd.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser dat hij niet zal terugkeren naar zijn land van herkomst, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Verder stelt de rechtbank vast dat de medische klachten van eiser kenbaar zijn gemaakt en voldoende zijn betrokken bij de oplegging van de maatregel. De minister heeft aangegeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum en dat deze dienst zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de vijfde dag van de inbewaringstelling, namelijk op 10 juni 2025, een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Daarnaast is al vóór de inbewaringstelling, op 27 mei 2025, een lp [6] -aanvraag verzonden naar Sierra Leone en stond op 20 juni 2025 een presentatie gepland. Deze is geannuleerd wegens het feit dat eiser op 19 juni 2025 een asielaanvraag heeft ingediend. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
9. De rechtbank is verder van oordeel dat zicht op uitzetting naar Gambia dan wel Sierra Leone in algemene zin niet ontbreekt. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Gambia of Sierra Leone geen lp’s verstrekken, en ook niet dat zij op andere wijze geen medewerking verlenen aan gedwongen terugkeer. Bovendien heeft de gemachtigde van de minister cijfers overgelegd met betrekking tot Gambia en Sierra Leone over het jaar 2024, waaruit blijkt dat door de vertegenwoordigingen lp’s worden afgegeven. De rechtbank ziet ook ten aanzien van eiser persoonlijk geen aanleiding om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd of gebleken die erop wijzen dat de autoriteiten van Gambia dan wel Sierra Leone in het bijzonder voor eiser geen lp zullen afgeven.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Gelet op het geconstateerde gebrek in het voortraject, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van €907,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en gepubliceerd op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
3.Dienst Vervoer & Ondersteuning.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
6.Laissez-passer.