In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die de minister van Asiel en Migratie op 5 maart 2025 aan eiser had opgelegd. Eiser, die in deze procedure werd vertegenwoordigd door mr. A. Agayev, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 25 juni 2025 besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.
De rechtbank overweegt dat zij eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring heeft getoetst en dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 26 mei 2025 rechtmatig was. Eiser heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend handelt en dat er geen uitzicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd waarom de minister niet voortvarend zou handelen en dat de stellingen van eiser niet kunnen worden gevolgd op basis van de overgelegde stukken.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.