ECLI:NL:RBDHA:2025:11479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
NL25.25972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting naar Gambia

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van de eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 3 maart 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring nog steeds voortduurt en dat er geen zitting heeft plaatsgevonden, omdat de rechtbank voldoende informatie had op basis van de ingediende stukken. De eiser heeft verzocht om schadevergoeding en heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Gambia is, aangezien eerdere aanvragen voor een laissez passer geen resultaat hebben opgeleverd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen reden is om aan te nemen dat de uitzetting niet binnen een redelijke termijn kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet actief meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.25972

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 17 juni 2025.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 mei 2025 (in de zaak NL25.19223) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 2 mei 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 2 mei 2025.

Geen zitting

3. Hoewel eiser heeft verzocht om op zitting gehoord te worden, heeft de rechtbank aan dat verzoek geen gevolg gegeven. Het horen van de vreemdeling in vervolgberoepen is niet verplicht. Het horen van eiser is in dit geval ook niet nodig. De rechtbank heeft namelijk op basis van de stukken in het procesdossier al voldoende informatie om een oordeel te kunnen geven over het vervolgberoep. In dit kader zijn de door eiser aangevoerde en hieronder besproken gronden onvoldoende om het verzoek om op de zitting te worden gehoord, toe te wijzen.
Zicht op uitzetting
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia ontbreekt. Er is voor eiser namelijk in 2023 ook al een laissez passer (lp) aanvraag ingediend bij de Gambiaanse autoriteiten, zonder dat dit tot afgifte van een lp, of een reactie van de Gambiaanse autoriteiten heeft geleid. Op de voor eiser op 5 maart 2025 ingediende lp-aanvraag is ook nog geen reactie gekomen van de Gambiaanse autoriteiten. Gelet op de lp-aanvraag uit 2023 en de termijn die is verstreken sinds het indienen van de nieuwe lp-aanvraag is er volgens eiser geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
5. Eiser heeft deze grond eerder aangevoerd in de beroepen die hebben geleid tot de uitspraken van 26 maart 2025 (NL25.10909) en 9 mei 2025 (NL25.19223). De rechtbank verwijst naar rechtsoverwegingen 8 respectievelijk 4 van deze uitspraken. Aanvullend wordt overwogen dat de op 5 maart 2025 gestarte lp-aanvraag voor eiser bij de Gambiaanse autoriteiten nog in behandeling is. De stelling dat verweerder in het verleden voor eiser ook al een lp-aanvraag heeft ingediend die niet tot afgifte van een lp heeft geleid, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat thans het zicht op uitzetting ontbreekt. Er is immers niet gebleken dat de Gambiaanse autoriteiten de nieuwe lp-aanvraag van 5 maart 2025 hebben afgewezen of dat zij deze niet langer in behandeling hebben. Zo blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 5 juni 2025 bijvoorbeeld dat eiser schriftelijk is gepresenteerd en dat zijn lp aanvraag in onderzoek is genomen op basis van zijn vingerafdrukken. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt dat voor hem niet binnen een redelijke termijn een lp zal worden afgegeven. Daarbij betrekt de rechtbank de relatief korte duur van het lp-traject en wijst de rechtbank er op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en het lp-traject. Niet is gebleken dat eiser dat in de te beoordelen periode voldoende heeft gedaan. Zo blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 5 juni 2025 dat eiser heeft verklaard niets te hebben ondernomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Verweerder voert enkel vertrekgesprekken en rappelleert op de lp-aanvraag. Omdat deze uitzettingshandelingen geen inhoudelijke bijdrage hebben geleverd aan een effectieve uitzetting van eiser meent eiser dan ook dat verweerder zich te afwachtend opstelt.
7. Uit het voortgangsrapport blijkt dat verweerder in de te toetsen periode op 21 mei 2025 heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag. Daarnaast heeft er op 6 mei 2025 en 5 juni 2025 een vertrekgesprek plaatsgevonden. Hieruit volgt dat verweerder meerdere uitzettingshandelingen heeft verricht en dat hij, door maandelijks een vertrekgesprek met eiser te voeren en om de drie weken te rappelleren bij de autoriteiten van Gambia, naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend heeft gewerkt aan eisers uitzetting naar Gambia. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat, zoals hiervoor is overwogen, niet blijkt dat eiser in de te beoordelen periode volledig en actief meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat verweerder zich te afwachtend opstelt. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. De bewaring valt eiser mentaal en fysiek zwaar en zijn welzijn gaat hierdoor achteruit. Zo stelt eiser als gevolg van de bewaring diverse medische, psychische en psychosomatische klachten te hebben en hier in het detentecentrum niet de juiste zorg voor te krijgen. Daarnaast is er volgens eiser geen sprake van onttrekkingsgevaar aangezien hij vanwege angst voor zijn leven bij terugkeer naar Gambia afhankelijk is van de Nederlandse staat. Volgens eiser blijkt uit het voortgangsrapport niet dat verweerder deze omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging.
9. Eiser heeft deze grond eerder aangevoerd in de beroepen die hebben geleid tot de uitspraken van 26 maart 2025 (NL25.10909) en 9 mei 2025 (NL25.19223). De rechtbank verwijst naar rechtsoverwegingen 6 respectievelijk 8 van deze uitspraken. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder op enig moment in de te toetsen periode had moeten volstaan met oplegging van een lichter middel. Uit hetgeen eiser nu aanvoert blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat het risico op onttrekking niet langer aanwezig is. Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in eisers gestelde medische klachten geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel toe te passen. Eiser heeft deze klachten immers niet nader onderbouwd. Voor eiser is in het detentiecentrum medische zorg beschikbaar. Niet is gebleken dat deze zorg voor eiser niet toereikend is. Dat verweerder in het voortgangsrapport niet expliciet heeft opgenomen waarom hij niet tot het opleggen van een lichter middel is overgegaan, doet aan het voorgaande niet af. Eiser wordt tijdens zijn vertrekgesprek immers in de gelegenheid gesteld omstandigheden naar voren te brengen. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 5 juni 2025 blijkt dat verweerder vervolgens heeft meegewogen of er in het vertrekgesprek omstandigheden zijn aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat daar in het geval van eiser geen sprake van is. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
10. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.