ECLI:NL:RBDHA:2025:11521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
09.388373.24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing, bedreiging en verboden wapenbezit met een nepwapen in een financieel geschil

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing, bedreiging en verboden wapenbezit. De verdachte heeft het slachtoffer, met wie hij een financieel geschil had, onder druk gezet om zijn huis te verlaten en in een auto te stappen. Vervolgens hebben de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer meegenomen naar een afgelegen plek in het bos, waar zij hem met een nepwapen hebben bedreigd en gedwongen hebben om te graven en zich uit te kleden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, met een contactverbod van twee jaar met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte met zijn handelen de grenzen van het maatschappelijk betamelijke heeft overschreden en dat zijn daden een ernstige bedreiging voor het slachtoffer vormden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door zijn onrechtmatige daad is veroorzaakt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/388373-24
Datum uitspraak: 27 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1996 te [geboorteplaats] (Irak),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 13 juni 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.B. Schiphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 juni 2025 - ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 5 december 2024 tot en met 6 december 2024 te
’s-Gravenhage en/of Benthuizen (gemeente Alphen aan den Rijn), althans in
Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met
het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld
en/of bedreiging met geweld
[aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van 11.000 euro, althans enig
geldbedrag en/of een telefoon, althans enig goed, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan die [aangever] en/of een derde toebehoorde(n) door
- tegen [aangever] te zeggen: “Of jij komt naar buiten, of ik kom naar binnen”,
althans woorden van gelijke bedreigende strekking en/of
- [aangever] opdracht te geven in de auto te zitten en hem vervolgens mee te
nemen naar een (afgelegen) plek en/of
- [aangever] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
te tonen en/of deze op hem te richten en/of
- [aangever] opdracht te geven zijn kleren uit te trekken, een gat/graf te graven
en te gaan liggen en/of
- tegen [aangever] te zeggen: “Voor vrijdag 6 december 12:00 uur in de middag
moet het bedrag overgemaakt zijn, anders word je van kant gemaakt”, althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij in of omstreeks de periode van 5 december 2024 tot en met 6 december 2024 te ’s-Gravenhage en/of Benthuizen (gemeente Alphen aan den Rijn), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, te weten [aangever] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derde, te weten [aangever] wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten naar buiten te komen en/of in de auto te gaan zitten en/of een gat/graf te graven, en/of op zijn knieën te gaan zitten en/of te gaan liggen en/of zijn kleren uit te trekken door tegen [aangever] te zeggen “of jij komt naar buiten, of ik kom naar binnen” en/of “ga graven” en/of “ga liggen op de grond” en/of “begin te graven” en/of [aangever] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en deze op hem te richten;
3
hij in of omstreeks de periode van 5 december 2024 tot en met 6 december 2024 te
Benthuizen (gemeente Alphen aan den Rijn), althans in Nederland [aangever]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door hem een wapen te tonen en/of deze op hem te richten;
4
hij in of omstreeks de periode van 5 december 2024 tot en met 6 december 2024 te
Benthuizen (gemeente Alphen aan den Rijn) en/of Delft en/of ’s-Gravenhage,
althans in Nederland een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en
munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen
voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig
op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk
een zwartkleurig speelgoedpistool dat voor be- en afdreiging geschikt is voorhanden
heeft gehad en/of heeft vervoerd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, aangezien de verdachte geen oogmerk had om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met de kanttekening dat geen sprake was van geweld.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024393687, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 223).
1. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [aangever] , wonende: [adres 2] , plaats: [woonplaats 2] , opgemaakt op 7 december 2024, voor zover inhoudende (p. 37 t/m p. 48):
V: Kun je stap voor stap vertellen wat er is voorgevallen?
A: Het was donderdag 5 december ongeveer 21.50 uur. Ik werd gebeld door de heer [verdachte] . Die zei dat ik naar buiten moest komen. Ik gaf aan dat ik dat niet ging doen, want het was best laat. En vervolgens zei [verdachte] : “Of jij komt naar buiten of ik kom naar binnen”. Ja, vervolgens ben ik voor de veiligheid van mijn vrouw en mijn kind naar buiten gegaan.
Toen kwam ik bij de auto aan. Ik zag dat [verdachte] de bestuurder van de auto was. [verdachte] zei tegen mij dat ik op de bijrijdersstoel moest gaan zitten. Dat heb ik gedaan. Ik dacht dat hij wilde praten. Uiteindelijk zei [verdachte] : “Doe de deur dicht”. Hij ging de auto keren en reed weg.
V: Je noemt de verdachte [verdachte] , maar wat is zijn volledige naam?
A: [verdachte] . Hij heet [voornaam verdachte] . Ik weet zijn tweede naam niet.
V: Dan gaan we even een beetje terug. Je kwam bij de auto aan en er stapte iemand van de bijrijdersstoel. Wie was dat?
A: Ik heb geen idee.
V: Maar de auto zat niet op slot of je werd niet gedwongen in te stappen?
A: Naja, gedwongen. Ze zeiden wel dat ik in de auto moest stappen. Ik heb niet tegengestribbeld. Ik dacht het kan dalijk nog erger worden.
V: Had jij je telefoon tot je beschikking?
A: Nee mijn telefoon werd gelijk afgepakt door [verdachte] .
V: Gebeurde er verder nog wat onderweg? Hebben jullie nog ergens over gepraat?
A: Ja ik heb hem gesmeekt “laat me gaan”. Ik heb gezegd dat ik die 11.000 euro de volgende dag zou overmaken. Uiteindelijk vroeg [verdachte] naar mijn wachtwoord van mijn telefoon. De man achterin heeft vervolgens mijn telefoon gepakt van [verdachte] en heeft mijn code ingevoerd.
A: Vervolgens waren we aangekomen bij een plek waar we gingen parkeren. [verdachte] vroeg toen ook de gegevens van mijn banken. De wachtwoorden. Ik heb drie banken op mijn telefoon staan. Die heb ik toen ook gegeven. [verdachte] ging proberen in te loggen op de apps van die drie banken. Hij zag dat ik op die rekeningen geen geld had staan. Toen zei [verdachte] : “Dan houdt het op”. Toen zei [verdachte] : “Stap uit”. Ik vroeg nog wat wij gingen doen. Uiteindelijk zijn [verdachte] en die man die achterin zat eerst uitgestapt. Vervolgens ben ik zelf ook uitgestapt. Toen zag ik voor de eerste keer ook het vuurwapen bij [verdachte] .
V: Waar zag je het vuurwapen?
A: Ik zag dat hij het vuurwapen in zijn rechterhand hield. Hij hield hem alleen even vast en deed hem vervolgens aan de voorkant in zijn broeksband.
A: Waar ik nog meer van schrok was dat [verdachte] tegen die andere man zei: “Bro pak die schep en die vuilniszak”. Ik schrok daar zo erg van. Ik dacht echt dat ze mij gingen vermoorden. Vervolgens pakte die andere man uit de kofferbak van de auto een vuilniszak en een schep.
A: Ze zeiden tegen mij dat ik moest gaan lopen. Vervolgens gaven ze mij aan om bij een boom te staan. Wat mij opviel was dat [verdachte] echt voor het grootste gedeelte de instructies gaf en dat de onbekende man af en toe instructies gaf. Toen gaf de onbekende man mij de schep. Toen gaf de onbekende man mij voor het eerst een opdracht. Hij zei toen: “Begin te graven”.
Vervolgens zei [verdachte] : “Hier heb je een vuilniszak”. Hij gaf mij de vuilniszak aan. Toen moest ik al mijn kleding uitdoen, behalve mijn ondergoed.
[verdachte] zei toen tegen mij: “ga liggen op de grond”. Ik ben vervolgens met mijn knieën op de grond gaan zitten met mijn gezicht in de richting van [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] het vuurwapen uit zijn broeksband haalde en met beide handen vasthield en op mij richtte.
V: En toen?
A: Ik heb toen ongeveer een kwartier op mijn knieën gezeten. Vervolgens kwam de onbekende man naar mij toe en die zei dat ik voor vrijdag 6 december 12.00 uur in de middag het bedrag overgemaakt moet hebben anders zou ik echt van kant worden gemaakt.
A: Ik heb mijn vrouw mijn live-locatie gestuurd. Hierdoor wist ik dat ik in de omgeving van het Hogeveensepad in Benthuizen was.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 13 juni 2025, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 5 december 2024 bij [aangever] ben geweest. Dit was omdat hij mij nog geld verschuldigd was vanwege een naheffing van de Belastingdienst. Het klopt dat ik op een agressieve manier om zijn telefoon heb gevraagd. Ik heb de telefoon aan de andere persoon gegeven.
We hebben hem meegenomen naar een bos. Ik had een speelgoedpistool bij me maar het klopt dat hij dacht dat het een echt vuurwapen was. We hadden ook een schep meegenomen. Het klopt dat hij zich moest uitkleden. We wilden hem intimideren. We hadden van tevoren afgesproken dat de andere man de
good copwas en ik de
bad cop. Het plan was van tevoren bedacht. De bedoeling was om hem bang te maken zodat hij zo snel mogelijk de schuld zou betalen.
3. Het proces-verbaal, opgemaakt op 9 december 2024, voor zover inhoudende (p. 3 t/m 8):
Bevindingen doorzoeking woning [adres 1] [woonplaats 1]
Op vrijdag 6 december 2024 vond er, nadat de verdachte [verdachte] was aangehouden,
een doorzoeking ter inbeslagneming plaats op grond van de Wet wapens en munitie.
In één van de slaapkamers werd in een lade van een kledingkast een plastic vuurwapen aangetroffen, welke gelijkend is op een echt vuurwapen.
4. Het proces-verbaal, opgemaakt op 7 december 2024, voor zover inhoudende (p. 115 t/m p. 118):
Het wapen werd aangetroffen in de woning, gelegen aan de [adres 1]
te [woonplaats 1] .
Soort wapen: een voor be- en afdreiging geschikt speelgoedpistool
Het wapen vertoont voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis met een vuurwapen van het merk Beretta, model 92FS.
Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie 1 sub 7 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie.
5. Het proces-verbaal, opgemaakt op 15 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 222):
In onderzoek 30Tribute werden, op vordering van officier van justitie mr. R.B. Schiphuis, de saldo- en transactiegegevens opgevraagd van het rekeningnummer [bankrekening 1] . De rekeninghouder van voornoemde rekening betrof aangever [aangever] .
Ik zag dat er in de opgevraagde periode afschrijvingen waren gedaan naar rekeningnummer [bankrekening 2] op naam van [bedrijfsnaam] :
- op 6-12-2024 werd een bedrag van € 11.000,-overgemaakt.
Uit een bevraging bij het verwijzingsportaal bankgegevens bleek de rekeninghouder van rekeningnummer [bankrekening 2] rechtspersoon “ [verdachte] ” te zijn met KVK-nummer [KVK-nummer] Ik zag dat de wettelijk vertegenwoordiger en zeggenschapshebber van de rekening verdachte [verdachte] betrof.
3.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de vereisten voor afpersing, aangezien de verdachte niet het oogmerk had om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Het slachtoffer was de verdachte immers nog het bedrag € 11.000,00 schuldig.
Zelfs indien de verdachte redelijkerwijs kon menen recht te hebben op betaling van een geldbedrag, betekent dit nog niet dat geen sprake was van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling (zie HR 9 februari 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB4227). Dat oogmerk kan ook bestaan indien de verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke heeft overschreden. Dat is hier naar het oordeel van de rechtbank het geval.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en een ander de aangever onder druk hebben gezet om zijn woning te verlaten en in een auto te stappen. Hierna zijn zij weggereden. Vervolgens hebben de verdachte en de ander aangever op een afgelegen plek in het bos met een vuurwapen bedreigd, en hem gedwongen te graven, zich tot zijn ondergoed uit te kleden en te knielen. Daarna lieten de verdachte en de ander aangever in het bos achter en werd hem verteld dat het bedrag voor 6 december om 12 uur ’s middags moest zijn overgemaakt. Anders zou hij echt ‘van kant’ worden gemaakt.
De verdachte heeft verklaard dat hij aangever wilde intimideren zodat hij zou betalen. Aangever voelde zich door voormelde gebeurtenissen zeer bedreigd en geïntimideerd en heeft op 6 december 2025 het bedrag van € 11.000,00 aan de verdachte overgemaakt.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het handelen van de verdachte, te weten onder meer het dreigen met (dodelijk) geweld op een donkere en afgelegen plek om aangever te dwingen tot afgifte van geld, van zodanige aard is dat de verdachte moet hebben beseft dat hij de grenzen van de maatschappelijke betamelijkheid ver overschreed. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Dat de verdachte meende recht te hebben op het geld, doet aan voornoemd oogmerk niet af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aangever heeft afgeperst, door middel van bedreiging van geweld.
3.5.
De bewezenverklaring
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de bij dagvaarding tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1
hij in de periode van 5 december 2024 tot en met 6 december 2024 te
’s-Gravenhage en Benthuizen (gemeente Alphen aan den Rijn) tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
[aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van 11.000 euro, en een telefoon, die
geheel aan die [aangever] toebehoorde door
- tegen [aangever] te zeggen: “Of jij komt naar buiten, of ik kom naar binnen”,
althans woorden van gelijke bedreigende strekking en
- [aangever] opdracht te geven in de auto te zitten en hem vervolgens mee te
nemen naar een afgelegen plek en
- [aangever] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en deze op hem te richten en
- [aangever] opdracht te geven zijn kleren uit te trekken, te graven
en te gaan liggen en
- tegen [aangever] te zeggen: “Voor vrijdag 6 december 12:00 uur in de middag
moet het bedrag overgemaakt zijn, anders word je van kant gemaakt”, althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij in de periode van 5 december 2024 tot en met 6 december 2024 te ’s-Gravenhage en Benthuizen (gemeente Alphen aan den Rijn)
tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, te weten [aangever] ,
door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen [aangever] wederrechtelijk hebben gedwongen iets te doen, en te dulden, te weten naar buiten te komen en in de auto te gaan zitten en te graven, en op zijn knieën te gaan zitten en zijn kleren uit te trekken door tegen [aangever] te zeggen “of jij komt naar buiten, of ik kom naar binnen” en “ga graven” en “ga liggen op de grond” en “begin te graven” en [aangever] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en deze op hem te richten;
3
hij in de periode van 5 december 2024 tot en met 6 december 2024 te
Benthuizen (gemeente Alphen aan den Rijn) [aangever]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door hem een wapen te tonen en
ditop hem te richten;
4
hij in de periode van 5 december 2024 tot en met 6 december 2024 te
Benthuizen (gemeente Alphen aan den Rijn) en Delft en ’s-Gravenhage,
althans in Nederland een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en
munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen
voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een zwartkleurig speelgoedpistool dat voor be- en afdreiging geschikt is voorhanden heeft gehad en heeft vervoerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht er in de straftoemeting rekening mee te houden dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer letsel toe te brengen, dat er geen fysiek geweld en geen echt vuurwapen is gebruikt en dat de verdachte een nagenoeg blanco strafblad heeft.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan afpersing en dwang. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan bedreiging en verboden wapenbezit. De verdachte heeft het slachtoffer, met wie hij een financieel geschil had, onder druk gezet om zijn huis uit te komen en in een auto plaats te nemen. Vervolgens hebben de verdachte en zijn medeverdachte inzage in de bankrekeningen van het slachtoffer geëist. Toen zij zagen dat hierop onvoldoende saldo stond, hebben ze het slachtoffer meegenomen naar een afgelegen plek in het bos. Hier hebben zij een nepwapen op hem gericht, hem gedwongen te graven en zich uit te kleden. Hierbij was sprake van een vooropgezet en uitgekiend plan met een onderlinge rolverdeling in de vorm van een
good cop,
bad copstrategie. Het slachtoffer is verteld dat hij de volgende dag diende te betalen, omdat hij anders ‘van kant’ zou worden gemaakt. Daarna hebben de verdachte en de medeverdachte het slachtoffer alleen achtergelaten in het koude, natte en donkere bos.
Het behoeft weinig voorstellingsvermogen dat deze gebeurtenissen voor het slachtoffer traumatisch moeten zijn geweest. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer vreesde voor zijn leven. De verdachte heeft zich daar niet om bekommerd. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat dit laakbare handelen van de verdachte uitsluitend is ingegeven door financiële en wraakzuchtige motieven.
Strafblad
De verdachte is, met uitzondering van een verkeersovertreding, niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Aan het strafblad van de verdachte komt daarmee geen betekenis toe bij de bepaling van de straf die de rechtbank de verdachte zal opleggen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank concludeert uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting dat de verdachte gebukt gaat onder zijn huidige situatie in detentie. De verdachte heeft naar eigen zeggen altijd gewerkt, draagt de (financiële) zorg voor zijn ouders en andere familieleden en wil graag weer terugkeren in de maatschappij.
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij strafbaar gedrag heeft vertoond en de situatie anders op had moeten lossen. Ook heeft de verdachte zijn verontschuldigingen aan het slachtoffer willen aanbieden. Hiermee heeft de verdachte een zekere mate van verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 34 maanden - een half jaar korter dan geëist - passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Deze straf is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf, met name omdat de rechtbank aan de openheid van zaken die de verdachte heeft gegeven en de verantwoordelijkheid die hij voor zijn handelen heeft genomen een zwaarder gewicht toekent dan de officier van justitie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet, ter beveiliging van het slachtoffer, aanleiding om op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte op te leggen, namelijk een contactverbod voor de duur van twee jaren met het slachtoffer. Voor iedere keer dat verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één week, met een maximum van zes maanden.
Dit contactverbod geldt zowel direct als indirect. Dit houdt in dat andere personen namens de verdachte ook geen contact mogen opnemen met het slachtoffer. De rechtbank zal als uitzondering opnemen dat een advocaat van de verdachte wel contact met [aangever] mag opnemen ter afhandeling van het zakelijke geschil tussen de verdachte en [aangever] .
De rechtbank zal de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar verklaren, aangezien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich in de toekomst belastend zal gedragen jegens [aangever] . De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het onderliggende zakelijke geschil nog niet is opgelost.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 28.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 21.000,00 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade hoofdelijk dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 11.000,00 en dat de gevorderde immateriële schade eveneens hoofdelijk in het geheel dient te worden toegewezen. Voor zover de vordering ziet op de overige materiële schade, dient deze niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake van materiële schade in het geheel dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Er ligt namelijk een zakelijk geschil aan ten grondslag, waardoor de verdachte de aansprakelijkheid voor de materiële schade betwist. In een civiele procedure zou de verdachte recht op verrekening kunnen hebben en een vordering in reconventie kunnen indienen, in een strafzaak heeft de verdachte deze mogelijkheden niet.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De bedragen – van in totaal € 10.000,00 – die vóór het onderhavige incident op 8 en 9 oktober 2024 door de benadeelde partij aan de verdachte zijn betaald vormen geen rechtstreekse schade door één van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Over het bedrag van € 11.000,00 dat op 6 december 2024 door de benadeelde partij aan de verdachte is betaald overweegt de rechtbank het volgende. Of, en in hoeverre, de benadeelde partij dit bedrag aan de verdachte verschuldigd was wordt betwist en kan in het midden blijven. De betaling is namelijk het directe gevolg van de door de verdachte jegens de benadeelde partij gepleegde onrechtmatige daad zonder welke de betaling niet zou zijn verricht. Daarmee vormt het betaalde bedrag vermogensschade.
Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Aangezien de verdachte de schade opzettelijk heeft toegebracht, is er reeds geen mogelijkheid tot verrekening (artikel 6:135, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek).
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor het bedrag van € 11.000,00 kan worden toegewezen.
Immateriële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade, is namens de verdediging niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Daarbij komt de vordering de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank acht dit deel van de vordering toewijsbaar. De rechtbank zal de vordering voor het bedrag van € 7.500,00 toewijzen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 december 2024 (materiële schade) en 5 december 2024 (immateriële schade), omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Kosten van de benadeelde partij
Omdat de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot en met de terechtzitting op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.4.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 18.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2024 (€ 11.000,00) en 5 december 2024 (€ 7.500,00) tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen – twee paar schoenen – op het standpunt gesteld dat de rechtbank geen beslissing hierover dient te nemen. Het beslag dient in stand te blijven, omdat mogelijk nog onderzoek naar de schoenen zal plaatsvinden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen voorwerpen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verder of nader onderzoek aan de inbeslaggenomen schoenen of de daarop aangetroffen grond in de zaak van de verdachte lijkt de rechtbank, gelet op de inhoud van het dossier, niet nodig. In de zaak van de medeverdachte is voortgezet onderzoek naar de schoenen of de daarop aangetroffen grond echter niet uitgesloten. De rechtbank zal daarom in de zaak van de verdachte geen beslissing nemen over het beslag. Een beslissing over het beslag zal te zijner tijd in de zaak van de medeverdachte moeten worden genomen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 38v, 38w, 47, 55, 57, 317, 284 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1, 2, en 3:
de eendaadse samenloop van:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
34 (VIERENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
contactverbod [aangever]
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
2 (TWEE) JARENop geen enkele wijze - direct of indirect, behalve wanneer dit plaatsvindt door een advocaat ter afhandeling van het tussen hen bestaande zakelijke geschil - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever] , geboren op [geboortedatum 2] 1992;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 (één) week hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Vordering tot schadevergoeding
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 18.500,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2024 (€ 11.000,00) en 5 december 2024 (€ 7.500,00) tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 18.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2024 (€ 11.000,00) en 5 december 2024 (€ 7.500,00) tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [aangever] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 127 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
mr. A. van Welie, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Veenhuizen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2025.