ECLI:NL:RBDHA:2025:11536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
C/09/684933 / JE RK 25-838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in een onveilige thuissituatie

Op 12 juni 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, betreffende de ondertoezichtstelling van zeven minderjarigen. De kinderrechter oordeelt dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig bedreigd wordt door een instabiele en onveilige thuissituatie, gekenmerkt door verwaarlozing en huiselijk geweld. Ondanks eerdere hulpverlening van BZZ-Welzijn is er onvoldoende vooruitgang geboekt en zijn de zorgen over de kinderen onverminderd aanwezig. De ouders hebben geen vertrouwen in de gecertificeerde instelling, wat de uitvoering van de ondertoezichtstelling bemoeilijkt. De kinderrechter besluit de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar, met de nadruk op het belang van samenwerking tussen de ouders en de jeugdbeschermer. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/684933 / JE RK 25-838
Datum uitspraak: 12 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter tot een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2010 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] ,
[de minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 4] 2013 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 4] ,
[de minderjarige 5], geboren op [geboortedatum 5] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 5] ,
[de minderjarige 6], geboren op [geboortedatum 6] 2019 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 6] ,
[de minderjarige 7], geboren op [geboortedatum 7] 2022 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 7] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[naam 1]en
[naam 2] ,
hierna te noemen: de persoonlijke begeleiders van BZZ-Welzijn.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 9 mei 2025;
- het aangepaste verzoekschrift van de gecertificeerde instelling van 23 mei 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
  • [naam 3] en [naam 4] namens de gecertificeerde instelling;
  • de persoonlijke begeleiders van BZZ-Welzijn.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] hebben geen mening gegeven.

2.De feiten

1.1.
De vader heeft [de minderjarige 1] erkend.
1.2.
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd. [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] , [de minderjarige 6] en [de minderjarige 7] zijn gedurende het huwelijk van de vader en de moeder geboren.
1.3.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
1.4.
De kinderen verblijven bij de ouders.
1.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 juni 2024 de kinderen onder toezicht gesteld tot 21 juni 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling motiveert het verzoek als volgt. De kinderen groeien nog op in een instabiele en onveilige thuissituatie waarbij sprake is van verwaarlozing, huiselijk geweld en een gebrek aan structuur. Daarbij beschikken de ouders over onvoldoende opvoedvaardigheden. Het afgelopen jaar zijn de zorgen over de kinderen onvoldoende afgenomen, ondanks betrokkenheid van BZZ-Welzijn en de gecertificeerde instelling. Het lukt de ouders niet om de kinderen eenduidig op te voeden. Er is sprake van voortdurende spanningen, eenzijdige belasting van de moeder en onvoldoende afstemming op de behoeften van de kinderen. Daarnaast zijn er ondanks de inzet van BZZ-Welzijn nog steeds forse achterstanden bij de kinderen op het gebied van taal, lezen, emotieregulatie en sociaal functioneren. [de minderjarige 1] heeft moeite met het reguleren van boosheid en trekt zich terug. Daarbij geeft de school aan dat de zorgen blijven aanhouden wat betreft schoolparticipatie. [de minderjarige 2] blijft onzeker en angstig, ondanks ondersteuning vanuit school. [de minderjarige 3] laat wisselend gedrag zien waarbij hij thuis uitbarstingen heeft. [de minderjarige 4] blijft teruggetrokken en heeft moeite met vertrouwen. [de minderjarige 5] slaat zijn broertjes en zoekt grenzen op. [de minderjarige 6] loopt achter op school en hoewel er verbetering zichtbaar is, blijft intensieve ondersteuning nodig. [de minderjarige 7] lijkt zich op school goed te ontwikkelen en er is nu meer zicht op zijn ontwikkeling. Doordat er nog sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging lopen de kinderen risico op sociaal isolement, een laag zelfbeeld, emotionele verwaarlozing en het ontwikkelen van probleemgedrag. De thuissituatie biedt nog onvoldoende veiligheid, voorspelbaarheid en ondersteuning om een gezonde ontwikkeling te garanderen. De gecertificeerde instelling acht daarom een verlening van de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar noodzakelijk.
3.3.
Ter zitting licht de jeugdbeschermer toe dat zij de nieuwe jeugdbeschermer wordt. De samenwerking met de ouders is tot op heden niet van de grond gekomen en op dit moment is er onvoldoende zicht op hoe het met de kinderen gaat, mede doordat er tot april nauwelijks uitvoering kon worden gegeven aan de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling had via BZZ-welzijn enig zicht op het gezin, maar dit was onvoldoende om de aard en ernst van de onveiligheid binnen het gezin vast te stellen. De jeugdbeschermer benadrukt het belang van overleg met de ouders over welke hulpverlening de kinderen nodig hebben. Daarbij is het essentieel dat er diagnostisch onderzoek plaatsvindt, zodat er gerichter hulpverlening kan worden ingezet. Het is vooral van belang dat er zicht komt op de veiligheid, zoals over het alcoholgebruik in huis en de huiselijk geweld meldingen.

4.De standpunten

4.1.
Door de ouders is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder geeft aan dat een ondertoezichtstelling niet nodig is. Zij wijst erop dat BZZ-Welzijn al bij het gezin betrokken is en dat er sprake is van een goede klik. Volgens de moeder is er geen aanvullende hulpverlening nodig. Zij merkt op dat de kinderen op bepaalde vlakken vooruitgang hebben geboekt en dat er op andere punten weliswaar geen verbetering zichtbaar is, maar dat de situatie niet verslechterd is. De vader geeft aan alle geboden hulp, zoals de hulp van BZZ-Welzijn, te accepteren en erkent dat de kinderen dit ook nodig hebben. Toch is hij tegen de ondertoezichtstelling. De vader heeft weinig vertrouwen in de gecertificeerde instelling en ervaart de betrokkenheid als stressvol en alsof hij niks meer te zeggen heeft. Daar komt bij dat er volgens hem om de drie maanden een nieuwe jeugdbeschermer betrokken raakt bij het gezin. Daarnaast voelt de vader zich niet betrokken bij het opstellen van een plan van aanpak. Hij geeft aan dat de ouders het huis moeten verlaten wanneer de jeugdbeschermer met de kinderen wil spreken en dat de jeugdbeschermers weinig respect tonen richting de ouders. Tot slot merkt de vader op dat hij nog geen toestemming heeft voor zijn vakantie met de kinderen.
4.2.
Desgevraagd geven de begeleiders van BZZ-Welzijn aan dat de samenwerking met de ouders altijd goed is geweest, ook in het vrijwillige kader. De ouders hebben wel meer spanning en stress door de ondertoezichtstelling.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.2.
De ontwikkeling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] , [de minderjarige 6] en [de minderjarige 7] , wordt nog steeds ernstig bedreigd, omdat er de afgelopen periode onvoldoende is gewerkt aan de gestelde doelen en er te weinig vooruitgang is geboekt. In de vorige beschikking is opgenomen dat de gezinsleden naast de hulp die zij ontvangen van BZZ-welzijn, meer specialistische hulp nodig hebben. Deze aanvullende hulp is het afgelopen jaar echter nog niet van de grond gekomen. Bovendien is de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet verlopen zoals gehoopt. De ouders hebben geen vertrouwen in de gecertificeerde instelling waardoor de gecertificeerde instelling geruime tijd geen toegang kreeg. Hierdoor ontbreekt er nog steeds voldoende zicht op de ontwikkeling van de kinderen, en zijn de zorgen die bij de vorige zitting zijn uitgesproken, onverminderd aanwezig. Het is daarom van groot belang dat in de komende periode wordt gekeken naar hoe de ondertoezichtstelling kan worden ingevuld. Daarbij moet worden onderzocht wat de ouders en kinderen nodig hebben om passende en gerichte hulpverlening mogelijk te maken. Een gesprek tussen de ouders en de jeugdbeschermer vormt hierin een belangrijke eerste stap. De kinderrechter wil de ouders op het hart drukken dat het van groot belang is dat zij de samenwerking aangaan met de betrokken jeugdbeschermer. De kinderrechter begrijpt dat de wisselingen in jeugdbeschermers voor onrust kunnen zorgen, maar spreekt de hoop uit dat de ouders desondanks bereid zijn tot een constructieve samenwerking. Tegelijkertijd is het van belang dat de gecertificeerde instelling de ouders actief betrekt, onder andere bij het opstellen van een plan van aanpak. Tot slot benadrukt de kinderrechter dat een ondertoezichtstelling geen straf is voor de ouders, maar een middel om de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen aan te pakken. De jeugdbeschermer is er juist om de ouders hierbij te ondersteunen.
5.3.
De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] , [de minderjarige 6] en [de minderjarige 7] voor de duur van een jaar.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] , [de minderjarige 6] en [de minderjarige 7] tot 21 juni 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2025 door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. Boogaarts als griffier, en op schrift gesteld op 26 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.