ECLI:NL:RBDHA:2025:11556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
NL25.27204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling in het kader van uitzetting en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De minister van Asiel en Migratie had deze maatregel opgelegd, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting zou beletten. De rechtbank heeft op 27 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring feitelijk juist zijn, met name de zware gronden 3b, 3c en 3i, die betrekking hebben op het onttrekken aan toezicht en het niet meewerken aan de uitzettingsprocedure. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van de eiser en dat er zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft geoordeeld dat een lichter middel niet volstond om de uitzetting te verzekeren, gezien de omstandigheden van de eiser en zijn gebrek aan medewerking. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27204

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

1. De minister heeft op 12 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam en heeft zich op de rechtbank Groningen laten bijstaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(
lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [2] heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast de eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
4. De rechtbank stelt vast dat eiser niet langer rechtmatig verblijf heeft, omdat aan hem op 27 mei 2021 een meeromvattende beschikking is opgelegd, waarin ook een terugkeerbesluit en inreisverbod besloten ligt. Daarnaast is op 19 september 2024 een aanvullend terugkeerbesluit genomen. Eiser heeft Nederland niet verlaten. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd.
Gronden
5. De rechtbank stelt vast dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 [3] volgt dat, om de gronden 3b, 3c, 3d en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De rechtbank oordeelt dat de grond 3b feitelijk juist is, omdat eiser in 2019 weliswaar met een visum Nederland is ingereisd, maar sindsdien nooit documenten als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb heeft getoond. Ook heeft eiser geen melding gedaan van zijn onrechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank oordeelt dat ook grond 3c feitelijk juist is, omdat de minister op 27 mei 2021 een meeromvattende beschikking heeft genomen, waarin ook een terugkeerbesluit besloten ligt. Eiser heeft hieraan geen gevolg gegeven. Ook grond 3i is feitelijk juist, zo heeft eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aangegeven dat hij niet wil terugkeren naar Marokko. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor besproken zware gronden en de niet betwiste lichte gronden 4a, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de zware grond 3d en lichte grond 4b daarom onbesproken.
Voortvarendheid
6. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op 13 juni 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Ook wordt er door de minister regelmatig schriftelijk gerappelleerd, laatstelijk op 12 juni 2025. Gelet op de duur van de bewaring ziet de rechtbank thans geen aanleiding voor het oordeel dat de minister op individueel niveau had moeten rappelleren bij de Marokkaanse autoriteiten.
Zicht op uitzetting
7. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De rechtbank verwijst daarbij naar de recente uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2025, waarin de Afdeling nogmaals heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [4] De rechtbank is verder niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven geen lp [5] voor eiser te zullen afgeven.
7.1.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting moet verlenen. Hieraan heeft eiser tot op heden geen gevolg gegeven. Dat eiser niet voldoende meewerkt, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan hem worden toegerekend. Het zicht op uitzetting is ook hiermee gegeven.
Lichter middel
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister ook de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Door de minister is eiser erop gewezen dat eventuele medische behandeling in het Detentiecentrum Rotterdam beschikbaar is. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van andere persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219.
5.Laissez-passer.