In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een asielzoeker van Sierra Leoonse nationaliteit, en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 16 april 2025 een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan de eiser, die verplichtte om in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen te verblijven. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar op 12 mei 2025 heeft de minister de maatregel opgeheven wegens beëindiging van opvang. Tijdens de zitting op 27 juni 2025 is eiser niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft zich in deze zaak beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de vrijheidsbeperkende maatregel was opgeheven. De rechtbank overweegt dat de vrijheidsbeperkende maatregel verband houdt met een in rechte onaantastbaar geworden plaatsingsbesluit van 16 april 2025. Aangezien er geen beroep is ingesteld tegen dit besluit, staat het vast dat de maatregel rechtmatig was. Eiser voerde aan dat de maatregel onterecht was opgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de gronden van eiser niet slagen, omdat de rechtmatigheid van het plaatsingsbesluit niet ter discussie staat. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.