ECLI:NL:RBDHA:2025:11569

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
09-328759-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een minderjarige en onttrekking aan gezag

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting van een minderjarige en onttrekking aan het gezag. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van een 13-jarig meisje in de periode van 1 augustus 2024 tot 14 oktober 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren seksuele handelingen heeft verricht met het slachtoffer, dat op dat moment in een jeugdinstelling verbleef. De verdachte had kennis van de minderjarigheid van het slachtoffer en dat zij eerder als vermist was opgegeven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer heeft onttrokken aan het wettig gezag en aan het opzicht van de voogd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis. De rechtbank heeft de tbs-maatregel opgelegd om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de verdachte de nodige behandeling te bieden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-328759-24
Datum uitspraak: 1 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1992 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Raterman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.J. Lieftink naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2024 tot 14 oktober 2024 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2011, een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, immers heeft verdachte één of meerdere malen zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of (vervolgens) heen en weer bewogen;
2
hij op of omstreeks 14 oktober 2024 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2011, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende.
3. De bewijsbeslissing
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het onder 1 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard en dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het onder 1 tenlastegelegde met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volstaan. De verdachte heeft dit bewezen te verklaren feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank heeft hierna ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van dat feit redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer
PL1500-2024333045, van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 86) en het aanvullend procesdossier met het nummer PL1500-2024333045, van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd p. 62-96).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 juni 2025;
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 oktober 2024 (p. 31-32 procesdossier).
Ten aanzien van feit 2
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 21-22 procesdossier):
Op 10-10-2024 omstreeks 22.00 uur werd een melding gedaan vanuit Ipse de Brugge dat [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt telkens: [slachtoffer] of [slachtoffer] )weer vermist was geweest en dat ze weer terug was. Ten tijde van het telefoongesprek rent [slachtoffer] samen met een andere bewoonster weg. Vanaf dat moment is [slachtoffer] vermist.
4. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 21 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 64-67 aanvullend procesdossier):
A: Ik ben jeugdbeschermer, vanuit de William Schrikker stichting.
V: Namens wie doet u aangifte?
A: [slachtoffer] . Haar roepnaam is [slachtoffer] .
V: Hoe oud is zij?
A: 13 jaar.
A: Ik ben verantwoordelijk voor de beslissingen die over [slachtoffer] genomen moet worden. Het gezag ligt ook bij WSS (
de rechtbank begrijpt telkens: William Schrikker stichting). De voogdij is sinds 2014 bij de WSS. Zij verblijft momenteel bij een tijdelijke plek. Voorheen bij Ipse de Brugge in Den Haag.
A: Ook dat stukje weglopen. Zij op 24 september 2024 weer teruggeplaatst bij Ipse de Brugge met regels en voorwaarden. Diezelfde dag was zij weggelopen en voor 8 dagen weg gebleven.
V: Hoe ging het die dagen daarna?
A: Die avond was [slachtoffer] weer weggelopen, er was weer een aangifte van vermissing
gedaan en twee á drie dagen later werd zij aangetroffen bij die man.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 oktober, voor zover inhoudende (p. 10 procesdossier):
Vanuit het opsporingsonderzoek naar de vermiste [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 2011, hadden wij zeer sterkte aanwijzingen dat [slachtoffer] zich mogelijk zou bevinden bij [de verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1992, wonende op de [adres] [plaats 2] .
Via het balkon maakte ik, verbalisant, zicht in de woning. Ik zag dat [slachtoffer] uit de badkamer kwam. Ik herkende haar direct aan de hand van de foto welke bij de vermissing was opgegeven. De voordeur van de woning werd geopende door [de verdachte] . In de woonkamer werd [slachtoffer] aangetroffen.
6. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 juni 2025, voor zover inhoudende:
Er kwam een moment voorbij dat zij aan mij vroeg of ik sigaretten kon halen. Ik had gezegd: dat kan je toch gewoon zelf halen? Toen zei ze: ‘Ik ben nog geen 18’.
U, voorzitter, houdt mij voor dat [slachtoffer] bij Ipse de Brugge zat en dat ze daar was weggelopen. U vraagt mij wat er daarna is gebeurd en of ze direct naar mijn huis is gegaan. Ik heb op meerdere momenten contact gehad via de telefoon en op een gegeven moment hadden we afgesproken. En toen zo verder zeg maar.
[slachtoffer] zat op een open groep. Ze wilde daar niet zijn. Ze drong erop aan om bij mij te overnachten. De eerste dag dat zij bij mij was, zei ze: ‘Ik ga morgen terug.’ Dat zei ze telefonisch tegen die begeleider. Dan was het die volgende dag en dan was er weer iets waar zij zich niet goed bij voelde, dat liet zij dan ook weten. Ik denk dat zij drie dagen bij mij is geweest. U vraagt mij of ik weet wat de begeleider nog meer tegen haar zei. Die probeerde op haar in te praten van: rust uit, zorg dat je veilig bent, op het moment dat er dingen zijn, laat het gelijk weten, kom zo snel mogelijk terug, wanneer jij je daar goed bij voelt. Dat werd niet gezegd met de gedachte dat het nog een week langer zou duren.
[slachtoffer] was al een keer eerder vermist. Ik had al eerder vermissingsberichten van haar gezien op internet. Toen wisten ze op de groep niet waar ze was. Haar beste vriendin wist ook niet waar zij was. Haar pleegouders wisten niet waar ze was. Niemand wist meer waar zij was in die periode. En dat duurde maar. Ik denk dat het een week of twee heeft geduurd. Toen was ook het moment dat ik de politie twee keer heb getipt.
3.4.
Bewijsoverwegingen feit 2
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zelf bij jeugdinstelling Ipse de Brugge is weggelopen. Vervolgens heeft zij een tijd lang contact gehad met de verdachte en is zij na enige tijd meegegaan naar zijn woning in Pijnacker, waar zij een aantal dagen is verbleven.
Voor een bewezenverklaring van het onttrekken aan het gezag, zoals bedoeld in artikel 279 lid 1 Sr, als een minderjarige zelf is weggelopen, is – anders dan de raadsman heeft betoogd – niet van belang of degene die de minderjarige opvangt, het initiatief heeft genomen tot of heeft bijgedragen aan de besluitvorming van de minderjarige om weg te lopen. Het is dan wel vereist dat degene die de minderjarige opvangt een beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag uitoefent en/of van degene die het opzicht desbevoegd over haar uitoefende.
De rechtbank overweegt dat de verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was en in jeugdinstelling Ipse de Brugge verbleef. Ook wist de verdachte dat [slachtoffer] al vaker als vermist was opgegeven en heeft hij tijdens een van die vermissingen zelfs de politie getipt over haar mogelijke verblijfsplaats. Desondanks heeft de verdachte [slachtoffer] opgehaald, onderdak geboden en haar niet bewogen om weer terug naar de jeugdinstelling te gaan. Dit terwijl [slachtoffer] volgens de verdachte in zijn bijzijn contact met een begeleider had, die zich kennelijk – naar achteraf bleek terecht – zorgen om haar maakte. De verdachte had, gelet op voornoemde omstandigheden, moeten beseffen dat het niet de bedoeling was dat [slachtoffer] bij hem zou verblijven en zeker niet gedurende meerdere dagen. Door de situatie zo te laten bestaan, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, anders dan de raadsman heeft bepleit, beslissende invloed heeft gehad op het voortbestaan van de scheiding tussen [slachtoffer] en de jeugdinstelling. De verdachte heeft dan ook op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het onttrekken van [slachtoffer] aan degene die het gezag en/of het opzicht desbevoegd over haar uitoefende.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 1 augustus 2024 tot 14 oktober 2024 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2011, seksuele handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, immers heeft verdachte meerdere malen zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en(vervolgens) heen en weer bewogen;
2
hij op 14 oktober 2024 te Pijnacker opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2011, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs), met het stellen van voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, waaronder (onder meer) een klinische opname, en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) ex. artikel 38z Sr op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een lange proeftijd en bijzondere voorwaarden conform het reclasseringsadvies, met uitzondering van de geadviseerde klinische opname. Subsidiair heeft de raadsman verzocht op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, met oplegging van de (dadelijk uitvoerbare) tbs-maatregel met voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van de klinische opname.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte, een (destijds) 32-jarig man, heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van een (destijds) 13-jarig meisje, doordat hij zich door haar heeft laten pijpen. Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Niet zelden wordt de normale seksuele ontwikkeling van dergelijke slachtoffers door dit handelen doorkruist. De verdachte wist dat het slachtoffer was weggelopen uit een jeugdinstelling en hij wist ook dat zij minderjarig was. Ondanks die wetenschap heeft de verdachte niet anders gehandeld, misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie en zich door zijn eigen lust laten leiden. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan de onttrekking aan het wettig over dit meisje gestelde gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd uitoefende. Hierdoor heeft de verdachte het de William Schrikker Stichting en jeugdinstelling Ipse de Brugge onmogelijk gemaakt om het gezag en het opzicht over haar uit te oefenen. Daarbij heeft hij in strijd met de belangen van het minderjarige meisje gehandeld door haar de benodigde structuur, behandeling en begeleiding te onthouden. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 december 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij door het gerechtshof Den Haag op 9 mei 2018 onherroepelijk is veroordeeld voor verkrachting (ex. art. 242 Sr (oud) en art. 240b, eerste lid, Sr (oud)) tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 20 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, waarbij bijzondere voorwaarden zijn gesteld. Desondanks heeft de verdachte zich wederom aan een soortgelijk feit schuldig gemaakt.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van de psychiater, van 29 maart 2025 en van de psycholoog van 4 april 2025.
De psychiater, dr. A. Lim, onder supervisie van psychiater drs. B.J. van der Hoeven, heeft bij de verdachte een autismespectrumstoornis, en een licht verstandelijke beperking met daarnaast vermijdende persoonlijkheidstrekken vastgesteld. Tijdens de tenlastegelegde feiten leed de verdachte hieraan en dat beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte gedeeltelijk, aldus de psychiater. De verdachte heeft vanuit zijn psychopathologie beperkingen in zijn sociaal functioneren en kan zijn gedragskeuzes in mindere mate overzien. Hij kan daardoor beperkt overzicht houden bij sociaal complexe situaties. De psychiater heeft geadviseerd het tenlastegelegde de verdachte daarom in verminderende mate toe te rekenen.
Verder heeft de psychiater het recidiverisico op een zedendelict, zonder enige vorm van behandeling, op matig-hoog ingeschat en geadviseerd tot monitoring en een doorlopende intensieve behandeling in een gespecialiseerde setting met kennis van autismespectrumstoornissen en zedendelicten.
Tot slot heeft de psychiater geadviseerd dat deze monitoring en behandeling moet plaatsvinden in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden, eventueel met een GVM. Een klinische start van de tbs-maatregel heeft de psychiater daarbij overwogen, maar de nadruk moet volgens de psychiater liggen op een intensieve, ambulante en langdurige behandeling en begeleiding. Een klinische start zou als risico hebben het verlies van bepaalde beschermende factoren bij de verdachte, zoals huisvesting en werk. De psychiater heeft een klinische behandeling dan ook niet geadviseerd.
Ook de psycholoog, drs. J. J. Yntema, heeft bij de verdachte een autismespectrumstoornis vastgesteld, die gepaard gaat met een gebrek aan centrale coherentie. Dit maakt dat de verdachte moeite heeft met het begrijpen van de bredere betekenis of context. Dit kan ertoe bijdragen dat de verdachte de morele en juridische consequenties van zijn gedrag niet volledig overziet, aldus de psycholoog. Vanwege zijn autismespectrumstoornis kon de verdachte niet goed inschatten hoe de situatie voor het slachtoffer als minderjarige was en welke gevolgen dit voor haar kon hebben. Daarom heeft de psycholoog geadviseerd het tenlastegelegde de verdachte in mindere mate toe te rekenen.
De psycholoog heeft het recidivegevaar op hoog ingeschat, als de verdachte niet wordt behandeld. Maar uit de Stable 2007 en Static-99R begrijpt de rechtbank dat het recidivegevaar volgens de psycholoog matig-hoog is. De psycholoog heeft ook een matig-hoog recidiverisico als uitganspunt genomen bij de geadviseerde maatregel. Vanwege de problematiek bij de verdachte, in combinatie met het matig-hoge recidiverisico, heeft de verdachte naar verwachting van de psycholoog baat bij een ambulante dagbehandeling voor zedendelinquenten. Een behandeling binnen een klinische setting wordt door de psycholoog minder effectief geacht. De tbs-maatregel met voorwaarden lijkt een passend kader, vanwege recidive na een eerder opgelegde behandeling, waarbij de verdachte gedurende langere tijd de noodzakelijke behandeling moet krijgen om zijn behandeldoelen te kunnen realiseren. De psycholoog heeft tot slot in overwegging gegeven dat een GVM opgelegd zou kunnen worden om de verdachte zo lang als nodig is te kunnen volgen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het maatregelenrapport van Reclassering Nederland van 6 mei 2025, opgesteld door [naam] . Zij is ter terechtzitting ook als deskundige gehoord. De reclassering is het grotendeels eens met de conclusies van de psychiater en de psycholoog. Geadviseerd wordt om, in lijn met het advies van de psychiater en psycholoog, het tenlastegelegde de verdachte in verminderende mate toe te rekenen en om een stevig kader te stellen met oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden en een GVM. In tegenstelling tot de psychiater en de psycholoog, acht de reclassering het recidivegevaar hoog, aangezien de verdachte in 2021 een reclasseringstoezicht positief heeft afgerond, waarbij de verdachte ambulant is behandeld bij De Waag. Desondanks is de verdachte gerecidiveerd. In het kader van recidivebeperking acht de reclassering het daarom noodzakelijk dat betrokkene langduriger en intensiever behandeld wordt om vervolgens onder strikte voorwaarden zijn resocialisatie te kunnen bewerkstelligen. Een behandeling binnen een klinische setting is met name vanwege het hoge recidiverisico volgens de reclassering geïndiceerd en wordt dus geadviseerd.
Toerekenbaarheid
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de psycholoog, psychiater en de reclassering voor wat betreft de toerekenbaarheid. De rechtbank zal het bewezenverklaarde de verdachte daarom in verminderde mate toerekenen.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op de ernst van de feiten en het in 2018 opgelegde toezicht, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden een gepasseerd station acht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht, gelet op wat in vergelijkbare gevallen is opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend zoals bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De op te leggen maatregel
Op grond van de aard van de feiten, de Pro Justitia-rapportages en de reclasseringsrapportage, is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op een matig-hoog recidiverisico, de veiligheid van anderen eist dat aan verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd. De verdachte heeft zich op de terechtzitting van 17 juni 2025 bereid verklaard mee te werken aan de hieronder te stellen voorwaarden.
De rechtbank stelt daarbij vast dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van geestesvermogens bestond, waarbij een autismespectrumstoornis op de voorgrond staat, en dat de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De rechtbank zal voor wat betreft de vraag of de verdachte eerst al dan niet klinisch behandeld moet worden, aansluiten bij de overwegingen en conclusies van de psychiater en de psycholoog. Zij hebben uitvoerig uiteengezet dat de verdachte, gelet op zijn autismespectrumstoornis en beschermde factoren, het beste langdurig en in een ambulante setting behandeld kan worden en dat een klinische behandeling in het geval van de verdachte, mede vanwege die stoornis, niet effectief wordt geacht. Dit brengt met zich dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een klinische behandeling geen passende voorwaarde vindt.
De rechtbank zal dan ook ter bescherming van de veiligheid van anderen de volgende voorwaarden stellen die het gedrag van verdachte betreffen:
  • geen strafbare feiten plegen;
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • contactverbod met slachtoffer;
  • vermijden contact met minderjarigen;
  • drugsverbod;
  • alcoholverbod;
  • meewerken aan raadpleging referenten;
  • realiseren en behouden dagbesteding;
  • inzicht geven in financiën en desgewenst meewerken financieel begeleidingstraject;
  • opbouw sociaal netwerk;
  • niet naar het buitenland.
De tbs-maatregel met voorwaarden zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betreft het onder 1 bewezen verklaarde feit. Indien alsnog wordt beslist dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, kan de tbs-maatregel daarna langer duren dan vier jaren.
In de ernst van de problematiek van de verdachte en het feit dat sprake is van een matig-hoog recidiverisico, ziet de rechtbank aanleiding om conform artikel 38, zesde lid, Sr te bevelen dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Vanwege de aard en duur van de op te leggen tbs met voorwaarden, zie de rechtbank in deze zaak geen aanleiding om daarnaast een GVM op te leggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 38, 38a, 57, 248 en 279 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
verkrachting in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast
de terbeschikkingstellingvan de verdachte;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
Dat de terbeschikkinggestelde:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
zich niet schuldig aan strafbare feiten maakt;
zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet de terbeschikkinggestelde zich melden bij de reclassering voor zolang en zo frequent als de reclassering gedurende deze periode nodig acht, huisbezoeken zijn daarbij inbegrepen. De terbeschikkinggestelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat hij:
 zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
 een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen;
 zich houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de terbeschikkinggestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
 de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
 meewerkt aan huisbezoeken;
 de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
 zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
 meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de terbeschikkinggestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
4. als de reclassering dat nodig vindt en de terbeschikkinggestelde daarmee instemt, voor een time-out wordt opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
5. meewerkt aan een ambulante forensische poliklinische behandeling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing en houdt zich aan de afspraken met zijn behandelaren en begeleiders. Het innemen van medicijnen en controle kan onderdeel zijn van de behandeling;
6. op geen enkele wijze contact legt of laat leggen met het slachtoffer;
7. op geen enkele wijze contact zoekt met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als zulke contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de terbeschikkinggestelde ervoor dat een volwassen persoon hierbij aanwezig is;
8. geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
9. geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
10. de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en de reclassering toestemming verleent om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk. De terbeschikkinggestelde geeft openheid van zaken op alle leefgebieden.
11. zich inzet voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
12. inzicht geeft in zijn financiën en desgewenst meewerkt aan een financieel begeleidingstraject ook als dit inhoudt bewindvoering of budgetbeheer;
13. meewerkt aan de opbouw van een ondersteunend sociaal netwerk;
14. niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaar is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Burgers, voorzitter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2025.