Op 3 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, h.o.d.n. [handelsnaam], een voorlopige voorziening vroeg tegen de sluiting van zijn seksinrichting in [plaats 2]. De sluiting was opgelegd door de burgemeester van Gouda op basis van spoedeisende bestuursdwang, omdat verzoeker geen exploitatievergunning had en de vorige vergunning was vervallen na het overlijden van de exploitante, [exploitante]. Verzoeker voerde aan dat de sluiting schadelijk was voor zijn onderneming en dat er geen spoedeisend belang was voor de sluiting. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker geen procesbelang had bij de gevraagde voorziening, aangezien hij niet over een exploitatievergunning beschikte en de sluitingstermijn al was verstreken. Daarom verklaarde de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. A. Badermann, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.